Nieuwe Wet bestuurlijk verbod ondermijnende organisaties: schuldig tot het tegendeel bewezen
Vandaag wordt de Wet bestuurlijk verbod ondermijnende organisaties (Wbvoo) besproken, een initiatief van Tweede Kamerleden Mutluer (GroenLinks-PvdA), Boswijk (CDA), Ellian (VVD), Bikker (ChristenUnie) en Diederik van Dijk (SGP). Een wet die de minister van Justitie de bevoegdheid geeft om een “ondermijnende” organisatie te verbieden en daarbij de kas te roven.
Hoe werkt het nu? In artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek staat de civiele route voor het verbieden van een organisatie. Dat verbod kan door de rechtbank op verzoek van het OM worden uitgesproken. Daarvoor moet er sprake zijn van een “bedreiging van de nationale veiligheid”.
In 2021 is die lijst verruimd, in de zin dat de rechter ook een organisatie mag verbieden die dreigt te leiden tot de ontwrichting van de democratische rechtsstaat of het openbaar gezag. Dat was een flinke uitbreiding.
Deze procedure wordt niet vaak gebruikt, om meerdere redenen. Allereerst duurt de procedure lang en is deze complex, waardoor het jaren kan duren totdat het OM een eindoordeel heeft over een organisatie, zoals de Hells’ Angels.
Daarnaast is het OM (juridisch) niet vatbaar voor instructie van de Tweede Kamer. Politici willen soms wel onwelgevallige organisaties verbieden, maar het OM hoeft daar niet naar te luisteren.
OM en politie geven dan ook de voorkeur aan het onaangekondigd thuis opzoeken van demonstranten en activisten, om hen de stuipen op het lijf te jagen. Maar een gerechtelijk verbod is onwaarschijnlijk, dus daar begint het OM meestal niet aan.
En dat is goed, want het recht op vereniging is heel belangrijk. Het is ook erkend als een fundamenteel mensenrecht: de vrijheid van vereniging is een basisonderdeel van een vrije, democratische samenleving, aangezien mensen zo samen voor hun belangen kunnen opkomen.
Het is dan ook goed dat nauwelijks organisaties verboden worden. De mogelijkheid daartoe moet ook zo veel mogelijk ingeperkt worden. Een kwaadwillende regering (ook wel bekend als “een regering”) zou veel schade kunnen aanrichten door organisaties te verbieden.
Dat is nu juist de mogelijkheid die met de nieuwe Wbvoo wordt gecreëerd. In plaats van een rechter mag de minister van Justitie een organisatie verbieden, als die voldoet aan één van de onderstaande eisen.
Dat verbod mag niet gericht zijn op vakbonden, religieuze genootschappen of politieke partijen, waarschijnlijk omdat iedereen dan onmiddellijk begrijpt wat de gevaren zijn van een regering die politieke tegenstanders zou kunnen verbieden.
Maar dat gevaar is niet minder onder dit wetsvoorstel. Allereerst is de bepaling zeer breed. De term “openbare orde” (in het artikel in drie onderdelen gesplitst) is een erg breed begrip. Volgens de indieners gaat het om een begrip dat in de jurisprudentie is uitgelegd.
Dat klopt, maar dat biedt weinig soelaas, vanwege het tweede probleem: dat het hier gaat om een bestuursrechtelijk verbod. Niet de rechter, maar de minister bepaalt volgens dit wetsvoorstel welke organisaties verboden moeten worden. Dat brengt enorme gevaren met zich mee.
Zo is de gang naar de rechter anders. Bij een verbod op basis van artikel 2:20 BW komt er automatisch een rechter kijken. Die moet immers het verbod uitspreken. Bij een besluit van een Minister moet de “verdachte” zelf naar de bestuursrechter stappen.
Wat daar de risico’s van zijn heb ik eerder omschreven. Kort gezegd: niet iedereen kent de gang naar de bestuursrechter, niet iedereen laat zich tijdig bijstaan door een advocaat of betrekt op tijd een advocaat.
Bovendien toetst de bestuursrechter in Nederland puur marginaal. Dat betekent dat de rechter alleen mag kijken of de minister “in redelijkheid” tot een besluit kon komen, niet of de rechter dat besluit zelf ook zo zou nemen.
Dat is relevant, want de vraag of een minister “in redelijkheid” kan vinden dat een organisatie de Nederlandse samenwerking ontwricht, is anders dan de vraag of een rechter óók tot dat oordeel zou komen.
Nu zou de bestuursrechter bij zogenaamde “punitieve” sancties, sancties die bedoeld zijn om leed toe te voegen of te straffen, vol moeten toetsen. De vraag is of de bestuursrechter vindt dat er sprake is van een punitieve sanctie.
Dit maakt het zo gevaarlijk dat steeds meer bevoegdheden van de rechter in bestuursrecht wordt neergelegd. Het geeft de regering veel meer ruimte om vergaande besluiten te nemen, waarvan het belangrijk is dat die eerst door rechters worden getoetst.
Die bevoegdheden zijn niet veilig in de handen van welke minister dan ook, maar zeker niet in de handen van David van Weel, die streeft naar een “Father knows best”-staat. Daarin mag de regering allerlei rechten inperken, omdat die het toch “beter weet”.
En is het niet vanwege de extreem-rechtse regering zelf, dan is het vanwege de extreem-rechtse partijen in de Kamer, die dan via een motie de minister kunnen dwingen allerlei onwelgevallige organisaties te verbieden. Zoals XR of pro-Palestijnse groepen.
Zelfs als een rechter later het besluit vernietigd, kan het kwaad al geschied zijn. Het verbodsbesluit uit de Wbvoo is namelijk onmiddellijk, en het bezwaar heeft geen “schorsende werking”. Het verbod blijft dus gelden tijdens de procedure.
In de tussentijd is het een strafbaar feit om de werkzaamheden van een organisatie voort te zetten. Een strategisch verbodsbesluit kan dus ervoor zorgen dat een organisatie tijdenlang hun werk niet kan doen. Voor veel activistische organisaties zal dat een doodsteek zijn.
We zijn niet naïef. We weten op wat voor soort organisaties Van Weel het gemunt heeft: pro-Palestijnse groepen die universiteiten bezetten, klimaatactivisten als XR die wegen bezetten, anti-racisme activisten die demonstreren bij sinterklaasintochten…
En reken er maar op dat de minister die bevoegdheden gaat gebruiken. Dat is de wet van Maslov’s hamer: als een instrument eenmaal voorhanden is, wordt die ook gebruikt. Dat is juist het gevaar van het uitbreiden van dit soort bevoegdheden.
Een bevoegdheid die aantrekkelijk wordt gemaakt door de bepaling dat, bij een ontbinding van een verboden rechtspersoon, de staat het vermogen van de verboden rechtspersoon mag inpikken. Dus er zit ook nog eens een bonus op ook.
Deze wet biedt vooral mogelijkheden voor autoritair gebruik, en heeft geen enkele positieve kant. De positieve kanten die worden genoemd, dat organisaties sneller verboden kunnen worden met minder procedurestappen, zijn nadelen. Dit is enkel een gevaar.
Het zal interessant zijn hoe partijen in de Eerste Kamer gaan stemmen. Zo heeft de PVV in de Tweede Kamer tegen het wetsvoorstel gestemd, maar gezien het feit dat deze wet de PVV-regering meer macht gaat geven, verwacht ik dat Wilders zijn stemgedrag gaat veranderen.
De hoop is dan dat PvdA, DENK, D66, CDA en CU óók hun stemgedrag veranderen, nu ze zien dat ze met deze wet macht en bevoegdheden naar een fascistische regering aan het harken zijn. Maar wellicht (en in het geval van D66, CDA en CU zeker) overschat ik ze dan.
Bo Salomons
(Dit artikel verscheen eerder als draadje op Bluesky.)
Reacties (0)
Voeg nieuwe reactie toe
Wij tolereren geen: racisme, seksisme, transfobie, antisemitisme, ableisme enz.