Forum voor Anarchisme
ArtikelenDe AnarchokrantDossiersEventsWiki // Hulp bronnenContact // InzendingForum
|
anarchokrant18 mei 2025

ANARCHISME TEGEN STAAT – Deel 2: Tegenmaatschappij – Organisatietheorie

Author: Tijdschriftdeas | GEPLAATST DOOR: De Anarchokrant | Bron: libertaireorde.wordpress.com

In het eerste deel van deze serie werd stilgestaan bij de begrippen culturele evolutie, macht en heerschappij voor zover van belang voor een anti-staatsgedachte (zie Online). In het tweede deel gaat het meer om anarchisme als organisatietheorie. Dit wordt ontleend aan de omvangrijke bijdrage in het internet-tijdschrift espero (nr. 9/10, 2024) van de Duitse libertaire pedagoog Ulrich Klemm. Die schrijft over het vrijheidsbeginsel dat hij plaatst binnen een libertaire theorie over socialisatie. De titel van zijn bijdrage luidt dan ook ‘Prinzip Freiheit – Für eine Theorie libertairer Vergesellschaftung’ (pp. 71-131). In een vertaling en bewerking van een aantal paragrafen richt ik mij hoofdzakelijk op zijn organisationele uitwerkingen. Daardoor is er een kleine geschiedenis van het anarchisme ontstaan. De cijfers in de bewerking tussen (..) verwijzen naar de noten in de bijdrage in espero, zie Online. Hieronder deel 2. [ThH]

Anarchisme als concept van tegenmaatschappij

Het anarchisme slaagt er zelden in om de sprong naar de maatschappelijke praktijk op grote schaal te maken. Het is echter succesvoller als levensbeginsel en als leidraad. Het is dus vandaag de dag niet in de eerste plaats de sociale praktijk die overtuigend is – omdat die niet of slechts zelden plaatsvindt – maar de visie op een samenleving zonder overheersing als alternatief voor de feitelijk bestaande autoritaire toestanden en omstandigheden. Sinds de jaren zestig heeft het echter aanvaarding en weerklank gevonden als een leidend sociaal en filosofisch idee. Ulrich Klemm somt daarvan een aantal voorbeelden op zonder volledig te willen zijn. Hij heeft ermee willen aangeven, dat anarchistische organisatie-elementen op verschillende praktische en theoretische niveaus van het sociale en politieke debat een rol spelen en als alternatief hun weg naar de publieke discussie vinden. 

Sommige uitwerkingen kunnen leiden tot een problematische tegenspraak. Klemm verduidelijkt dit aan de hand van een bijdrage van de Duitse socioloog Jürgen Nowak in het in 1989 door de Friedrich-Ebert stichting uitgegeven tijdschrift Die Neue Gesellschaft – Frankfurter Hefte over een ‘ecologische theorie van de verzorgingsstaat’ (79). Een probleem wordt hierbij zichtbaar: J. Nowak eigent zich de elementen van de libertaire vermaatschappelijking toe voor een benadering van de ecologische verzorgingsstaat, dat wil zeggen egalitaire ofwel anti-statelijke systemenelementen worden overgebracht naar een hiërarchisch-statelijk systeem.

Met andere woorden: de liberale nachtwakersstaat moet worden omgevormd tot een ecologische verzorgingsstaat met egalitaire, anti-etnische systeemelementen. Dit lijkt Klemm dubieus en logisch paradoxaal. In het ene geval leiden libertaire systeemelementen zoals gemeenschapsleven, kleine netwerken, gedecentraliseerd zelfbestuur, holistische oplossingen, sociale netwerken en wederzijdse hulp tot de afschaffing van staatsstructuren. De opgesomde elementen zijn in tegenspraak met hiërarchische machtsstructuren. Maar die hiërarchische machtsstructuren zijn als het ware constitutief voor elke staat (81). In het andere geval wordt het effect van de eerste verlamd door de dominantie en macht van het statisme achter een ecologische verzorgingsstaat en gaan die elementen een façade vormen.

Ongeacht of het een nachtwaker of een sociaalecologische staat betreft, de staat blijft een staat en gehoorzaamt, in de zin van Immanuel Kant (82), aan het principe van geweld met vrijheid en recht (= republiek) en verschilt wezenlijk van de anarchistische combinatie van recht en vrijheid zonder geweld (= anarchie). *

Deze stroming kan ongetwijfeld niet het ‘nieuwe anarchisme’ worden genoemd, omdat het de aanhangers veelal ontbreekt aan bewuste en doelbewuste politieke identificatie met de geschiedenis en de theorie van het anarchisme. Het is wel mogelijk dat libertaire elementen, die anarchisten altijd hebben geëist, ook hun weg naar de maatschappelijke realiteit en het debat vinden, maar dan onder andere auspiciën.

Het lijkt daarom zinvol en noodzakelijk om het anarchisme opnieuw te bespreken vanuit het perspectief van de organisatietheorie in sociale, politieke en economische termen. Dit gebeurt sinds de jaren zestig vooral in Engeland en de VS, met als leidende gedachte het pragmatisch anarchisme. In deze context noemt Colin Ward (83) vier organisatorische parameters van het anarchisme, die hij beschrijft als: vrijwillig, functioneel, tijdelijk en klein [zie ook de serie over Colin Ward op deze site, te beginnen met deel 1: Online; thh.].

Terwijl sommige organisatiemodellen verschillende niveaus en vormen van staatsmacht rechtvaardigen, rechtvaardigt en vestigt anarchie daarentegen een staatsvrije vorm van samenleving zonder relaties van overheersing. Als concept van orde kenmerkt anarchie een bepaalde vorm en kwaliteit van de sociale allocatie van mensen (91) en is in die zin ook interessant voor educatieve modellen en benaderingen.

In tegenstelling tot de conceptuele geschiedenis van de anarchie, heeft het anarchisme als sociale theorie pas zo’n 200 jaar een sociale geschiedenis. Anarchisme, gezien als een sociale theorie, vindt zijn plaats in de geschiedenis van de sociologische theorie in de 19e eeuw (92). Samen met de politieke premisse van de ontstatelijking van de samenleving of het opgeven van de scheiding tussen staat en samenleving, ontwikkelde het anarchisme van de 19e en 20e eeuw zowel een kritiek op concrete en principiële machtsverhoudingen als een positieve visie op vrijheid van overheersing. Daarin verschijnt ook het beeld van een ‘tegenmaatschappij’.

Dit concept van een negatief (kritiek op de overheersing) en positief (toestand van vrijheid) anarchisme (93) wordt sociologisch geïnterpreteerd als een groepstheoretische benadering, ‘waarvan de belangrijkste kenmerken kunnen worden gezien in de decentralisatietendensen van complexe economische systemen (zelfbeheer), in de onafhankelijkheid van groepsstructuren en in de inherente dynamiek van het menselijk groepsbestaan ​​onder zelfontwikkelde en situatie-adequate normsystemen’ (94).

Anarchisme als organisatietheorie

Een andere sociaal-theoretische benadering van het anarchisme kan worden bereikt door het te definiëren als een organisatietheorie. De organisatorische principes van vrijwilligheid, functionaliteit, overzienbaarheid en beperktheid worden begrepen als axioma’s van een anarchistische sociale theorie (95). Ook de Duitse anarchist Gustav Landauer (1870-1919) illustreert dit waar hij over een federale en egalitaire sociale structuur schrijft:

‘Er zijn dus twee soorten organisaties. De eerste is een federatie van verenigingen (een bond van bonden) of groepen waarvan de leden vastbesloten zijn om zelfstandig te handelen, die daarvan nooit afstand doen en slechts voor praktische zaken tijdelijk en onder constante controle bepaalde activiteiten delegeren aan gemandateerden. De tweede soort creëert een permanente bureaucratie en een systeem van autoriteiten; het is gecentraliseerd en de vertegenwoordigers handelen op eigen gezag en beslissen over zaken waarvoor de vertegenwoordigden hen niet hebben gestuurd of gekozen.’ (96)

Als organisatietheorie reageert het anarchisme – in de traditie van het concept van anarchie als een ordeneningsconcept – op een fundamentele tegenstelling van de moderne tijd. Die tegenstelling kan worden gedefinieerd als: de tegenstelling tussen vrijheid en dwang. De vraag is hoe mensen hun creatieve vrijheid kunnen behouden in tijden van hiërarchische systemen van orde en macht. Vanuit een organisatorisch sociologisch perspectief brengt de moderne tijd, in de loop van haar culturele evolutie, steeds grotere, meer oncontroleerbare en ondoorgrondelijke mega-instellingen en organisaties voort (bijvoorbeeld staatssystemen en economische organisaties) en stelt nieuwe grenzen aan de menselijke vrijheden.

Het anarchisme probeert te reageren met een libertaire organisatietheorie op deze nieuwe grenzen, die worden ervaren als een contrast tussen creatieve vrijheid en geïnstitutionaliseerde orde in politieke (bijvoorbeeld de staat), economische (bijvoorbeeld het bedrijf) en particuliere (bijvoorbeeld het gezin) instituties. Het anarchisme is echter niet – zoals vaak wordt gehoord – geïnteresseerd in de afschaffing van de orde, in chaos, maar in een nieuwe, hogere vorm van orde waarin vrijheid en creativiteit een dominante rol spelen als ordefactor.

Maar wat kunnen we met het begrip vrijheid aan. Ulrich Klemm is er veel aan gelegen daarover iets te zeggen in termen van maatschappelijke beginsel. Als voorbeeld van een politieke operationalisering van dit vrijheidsconcept voor het anarchisme verwijst hij naar de Duitse anarchist en activist tegen het nationaalsocialisme Erich Mühsam (1878-1934). Hij was eveneens betrokken bij het uitroepen van de Beierse radenrepubliek (1919).

Voor Mühsam wordt vrijheid een sociaal principe. Onder vrijheid verstaan ​​we sociale vrijheid. Het anarchisme houdt zich bezig met het ‘herontwerpen van de samenleving in de geest van vrijheid’ (108). In sociaal-politieke termen betekent dit de transformatie van een sociale orde gebaseerd op de plicht tot gehoorzaamheid (109) naar een orde die geleid wordt door het principe van kameraadschappelijke dienstbaarheid (110).

In deze zin wordt sociale vrijheid gelijkgesteld aan een nieuw soort sociaal handelen, dat door Erich Mühsam (111) en vooral door Peter Kropotkin uitgebreid wordt uitgelegd als het principe van wederzijdse hulp, zowel wetenschappelijk (112) als filosofisch (113). De vraag is hoe en onder welke maatschappelijke omstandigheden de mens zichzelf verwerkelijkt, dat wil zeggen autonoom kan worden. Erich Mühsam zegt hierover:

‘De mens streeft ernaar zijn of haar individuele potentieel te vervullen. Mensen willen hun unieke karakter, dat verschilt van dat van alle andere mensen, met zijn inherente vaardigheden, neigingen, sterktes, prestaties en plezier, vrij ontwikkelen en gebruiken, onafhankelijk van opgelegde dwang. Onafhankelijkheid, wat zelfbeschikking en zelfverantwoordelijkheid omvat, is hun idee van vrijheid; zonder dit kan er voor hen geen vrijheid zijn. Maar mensen zijn afhankelijk van hun werk, ieder van het werk van allen, allen van het werk van ieder van hen.’ 

‘De gemeenschappelijke taak van elke samenleving is dan ook het oplossen van de zogenaamde sociale kwestie, dat wil zeggen: arbeid, distributie en consumptie zodanig organiseren, dat prestatie en gebruik in de juiste verhouding staan ​​tot de opbrengst van de aarde. Onder maatschappelijke vrijheid verstaat men tegenwoordig in het algemeen, dat de organisatie van collectieve arbeid losgekoppeld wordt van de willekeur van individuen en overgedragen wordt aan de totaliteit van de producerende en consumerende bevolking.’ 

‘Welnu, is het mogelijk – en dit bepaalt of vrijheid als een sociaal principe kan bestaan ​​– om menselijke relaties te reguleren waarin de hoogste graad van gecombineerde waardecreatie bereikt wordt ten behoeve van allen en de willekeurige macht van individuen geëlimineerd wordt – en tegelijkertijd de persoonlijkheid de volledige ontwikkeling van zijn vermogens, de volledige realisatie van zijn krachten, de volledige bevrediging van zijn behoeften bereiken kan?’ (114)

Wanneer vrijheid als sociaal principe wordt opgevat, leidt dit tot de vraag naar de maatschappelijke constitutie waarin de menselijke vrijheid mogelijk gemaakt moet worden. Voor anarchisten is de vrijheid van het individu geenszins onbeperkt. In plaats daarvan correleert het met de gemeenschap – Mühsam spreekt hier over de ‘totaliteit van de producerende en consumerende mensen.’ (116) 

Voor het anarchisme is de staat niet de oplossing voor het probleem van de sociale kwestie – zoals het geval is bij alle andere moderne politieke filosofieën – maar juist de oorzaak ervan. Bakoenin vermoedt dat als er een empirisch bestaande mogelijkheid is voor de vrije ontwikkeling van de intrinsieke motivatie en instelling van de mens, er helemaal geen sprake zal zijn van sociale strijd. Net als de meeste andere anarchisten slaagt Michael Bakoenin er echter niet in een empirische rechtvaardiging te geven en stelt hij zich tevreden met de metafysische aanroeping van een empirische mogelijkheid.

Ook hier wijst Ulrich Klemm op iets logisch paradoxaals. Mühsam beroept zich op een goed mens in natuurtoestand (117), bij Bakoenin gaat het om een ‘metafysische aanroeping’, zagen we zojuist. ‘Met dit idealistische mensbeeld tracht het klassieke anarchisme de vrijheidsparadoxie op te lossen’, aldus Klemm. Maar, zo vul ik (thh.) aan, in het anarchisme komt men ook tegen dat het onmogelijk is iets in absolute zin over de mens te zeggen, behalve dan dat de mens zijn goede en slechte kanten heeft. Daarin ligt de reden om de maatschappelijke organisatie zo op te zetten, dat er geappelleerd wordt aan de goede kanten. En dat laatste vormt dan ook een onderdeel van de libertaire organisatietheorie.

Dat is uiteindelijk ook bij Klemm af te leiden als hij op pagina 104 en 105 enkele belangrijke punten over het vrijheidsbeginsel in het anarchisme opsomt. Zo merkt hij op: ‘Het concept van vrijheid in het anarchisme kent geen enkele externe rechtvaardiging en legitimering van beperkingen van de vrijheid, bijvoorbeeld door de autoriteit van de staat. Vrijheid kan en mag alleen intrinsiek zijn, dat wil zeggen over de band van de menselijke natuur, reguleren’. Ook formuleert hij: ‘De vrijheid wordt als maatschappelijk beginsel gezien, niet als een transcendentaal beginsel – en behoudt daarmee een empirisch karakter’. Geen externe rechtvaardiging, niet transcendentaal…een afwijzing van metafysica met andere woorden. De menselijke natuur…ik zou zeggen: de goede kanten aanspreken, een empirisch element. 

Tot zover Deel 2.

Ulrich Klemm (Vertaling en bewerking door Thom Holterman. De bijdrage is integraal te vinden op de site van het internet-tijdschrift esperoOnline.)

* Hier is ook te wijzen op het verschenen zijn van de brochure Anarchistisch recht (2025) door Thom Holterman en anderen, te bestellen bij ‘Het Fort van Sjakoo’ (Amsterdam); meer informatie zie Online.

[Karikaturen van Colin Ward, Landauer en Bakoenin zijn van de Engelse anarchistische illustrator Clifford Harper]

Reacties (0)

Voeg nieuwe reactie toe

Wij tolereren geen: racisme, seksisme, transfobie, antisemitisme, ableisme enz.