Vluchtelingenopvang: drie decennia van bewuste ontmenselijking door zowat het hele politieke spectrum
De opvangcrisis van vluchtelingen is een gefabriceerde crisis, en de overheid houdt die crisis kunstmatig in stand. Dat horen we al jaren, ook van adviesorganen zoals de Raad voor het Openbaar Bestuur. Dat de regering dit doet is ondertussen een feit van algemene bekendheid, waarbij vaak naar de VVD en hun bezuinigingen wordt gewezen als hoofdschuldige. Maar dat is slechts een klein deel van het plaatje. De staat van onze vluchtelingenopvang, en het gebruik van vluchtelingen als politieke speelbal, gaat veel verder terug. Zo goed als elke politieke partij, van het gehele parlementair-politieke spectrum, hebben hun bijdrage geleverd aan de onmenselijke situatie waar we nu in zitten. Hoe is de vluchtelingenopvang geworden zoals het nu is?
De opvangcrisis
Wie nu als vluchteling Nederland binnenkomt moet zich eerst melden bij een aanmeldcentrum. Voor het overgrote merendeel van de vluchtelingen is dat het aanmeldcentrum in Ter Apel, aan de Gronings-Duitse grens. Wie in eerste instantie wordt ingeschat als een “kansrijke asielzoeker” wordt vervolgens opgevangen in een asielzoekerscentrum zolang de procedure duurt. Dit kan jaren duren. Als een vluchteling ook een vluchtelingenstatus krijgt, wordt die statushouder, en heeft een vluchteling recht op een sociale huurwoning en mag die persoon ook volledig in Nederland werken.
De “asielcrisis” die vaak in algemene termen wordt benoemd is in feite een opvangcrisis, of eigenlijk drie opvangcrises naast elkaar. De eerste crisis is de beperkte capaciteit van het aanmeldcentrum in Ter Apel, waar mensen na hun aanvraag meerdere dagen moeten verblijven voordat ze naar een azc mogen doorverhuizen. Daar is dan ook de tweede opvangcrisis: er zijn te weinig plekken in azc’s, omdat er te weinig gemeenten willen meewerken aan het toewijzen van opvangplekken. De beperkte plek in azc’s betekent dat mensen langer in Ter Apel moeten blijven, waardoor Ter Apel sneller vol zit. De derde opvangcrisis is het gebrek aan sociale huurwoningen, waardoor vluchtelingen met een status niet snel vanuit een azc naar een reguliere woning kunnen doorstromen, wat weer effect heeft op de capaciteit van azc’s en het aanmeldcentrum in Ter Apel.
Daarnaast zijn er nog een hoop andere crises aan te wijzen in de manier waarop Nederland omgaat met vluchtelingen. OneWorld schreef recent nog over de psychologische last van het verblijf in de (nood)opvang. Daarnaast draagt Nederland bij aan de grensbewaking van Europa, die bijdraagt aan de verdrinkingsdood van duizenden vluchtelingen en andere migranten per jaar in de Middellandse Zee, en weigert Nederland veel vluchtelingen te erkennen, die evenzeer opvang nodig hebben als de vluchtelingen die wél geaccepteerd worden.
In betrekking tot de opvangcrises is het duidelijk dat een gebrek aan opvangcapaciteit leidt tot een gebrek aan voldoende leefruimte voor mensen die opvang in Nederland nodig hebben. Dat gebrek aan opvangcapaciteit wordt direct veroorzaakt door bezuinigingen die opeenvolgende regeringen hebben uitgevoerd. De grote vraag is echter: hoe zijn we überhaupt bij een systeem terechtgekomen waarbij mensen zo lang in opvangcentra moeten doorbrengen? Is dat altijd zo geweest? Nee, en in die verandering ligt de kern van hoe de crises is gemaakt.
Vluchtelingenopvang in de jaren tachtig
De opvang van vluchtelingen was vóór de jaren negentig geheel anders geregeld dan nu. Ten eerste konden vluchtelingen zich op elk politiebureau in Nederland melden als vluchteling. Aanmeldcentra bestonden nog niet, net als asielzoekerscentra. Vluchtelingen werden bij aankomst in Nederland opgevangen door particuliere instellingen als VluchtelingenWerk en haar voorgangers, en werden vanuit daar begeleid naar een sociale huurwoning. Voor inkomen konden ze terecht bij de Sociale Dienst, die hen een uitkering verstrekte. Zo konden vluchtelingen het besluit op hun asielaanvraag in vrijheid afwachten. Die procedure kon jaren duren. Na vijf jaar verblijf in Nederland konden vluchtelingen vervolgens naturaliseren en zo Nederlands burgerschap krijgen.
Dit systeem van vluchtelingenopvang, waarbij vluchtelingen in vrijheid de procedure mogen afwachten en recht hebben op sociale zekerheid, is niet wat we in de eenentwintigste eeuw gewend zijn geworden. We moeten ons realiseren dat de gecontroleerde samenleving zoals die nu bestaat een vrij recente uitvinding is. Sowieso bestond er nog geen centrale, digitale bevolkingsregistratie. Tot 1994 werden inwoners per gemeente analoog geadministreerd. Daarbij was niet van belang wat iemands verblijfsstatus was, en zelfs niet of iemand ongedocumenteerd was. Het was voor gemeenten en politie dus moeilijk te volgen wie nu zogenaamd “rechtmatig” in Nederland was en wie niet. Ook bestond er tot 2005 geen identificatieplicht in Nederland. Mensen identificeerden zich onder andere met bankbrieven, waarbij verblijfsstatus ook geen rol speelde.
Het resultaat was een systeem waarbij mensen zonder verblijfsvergunning, waaronder vluchtelingen “in procedure” (die politiek en media later “asielzoekers” zijn gaan noemen) onderdeel waren van de Nederlandse samenleving. Hun kinderen gingen naar school, ze deden boodschappen in de winkel en op de markt, waren lid van (sport)verenigingen en deden werk in hun gemeenschappen, waar ze onlosmakelijk mee verbonden waren.
Isolatie
Vanaf de tweede helft van de jaren tachtig zijn vluchtelingen echter steeds meer geïsoleerd van de rest van de samenleving. Dat begon in 1985 met de Regeling verzorgd verblijf Tamils (RvvT). Vanaf 1984 kwamen groepen Tamils naar Nederland op de vlucht voor de burgeroorlog op Sri Lanka. Dit werd veelal door politici en media aangehaald als een gigantische stroom. Eigenlijk ging het om 3.500 mensen per jaar, wat zeker in de moderne tijd heel weinig is. Toch was dit een aanleiding voor het Kabinet-Lubbers II (CDA-VVD) reden om verregaande maatregelen te treffen. Dat opblazen van de omvang van de hoeveelheid mensen die naar Nederland komt zien we vandaag de dag nog steeds.
De Regeling verzorgd verblijf Tamils sloot de Tamils uit van de algemene bijstandsuitkering zoals die door de Sociale Dienst werd verstrekt. In plaats daarvan kregen zij zogenaamde opvang “in natura”. Voor hen waren woonhuizen beschikbaar gesteld, en ze zouden ook voedsel en eten krijgen van de gemeente, met wat zakgeld. Om mensen in eerste instantie op te vangen werden vier landelijke opvangcentra ingesteld. In deze zogenaamde “buffer” zouden vluchtelingen in procedure maximaal negen weken blijven in afwachting van een gemeentelijk woonhuis.
Deze belofte werd vrijwel onmiddellijk verbroken. De opvangcentra die als “buffer” zouden moeten dienen werden al snel gebruikt om vluchtelingen op de langere termijn te huisvesten. Toen de RvvT in 1987 werd uitgebreid naar de Regeling opvang asielzoekers (Roa), waardoor alle vluchtelingen opvang kregen in plaats van een uitkering, groeide de wachttijd voor een zogenaamde Roa-woning tot zes maanden. Daarnaast lagen deze opvangcentra op afgelegen plekken. De eerste vier “buffercentra” waren Luttelgeest, Schalkhaar, Stevensbeek en Sweikhuizen, die ver van de bewoonde wereld lagen. Veel vluchtelingen woonden hiervoor in grote steden, en zo werden de vluchtelingengemeenschappen gescheiden.
Naast de directe gevolgen van de isolatie van vluchtelingen had (en heeft) afzondering ook een politiek effect. Mensen die al in Nederland woonden kwamen opeens weinig meer in contact met vluchtelingen, waardoor vluchtelingen steeds minder bondgenoten vonden in de rest van de Nederlandse bevolking. Daarnaast gaf de isolatie een signaal af. Gevoed door rechtse politici als Frits Bolkestein (VVD) kregen mensen het idee dat er een reden moet zijn dat vluchtelingen worden afgezonderd. Waar rook is, zou ook vuur moeten zijn, zo gaat ook nu nog vaak de gedachte. De geïsoleerde opvangcentra creëerden zo hun eigen draagvlak.
In plaats van te zorgen dat Roa-wachttijden zouden verminderen, deed de regering Lubbers III (CDA-PvdA) het omgekeerde. Het Nieuwe toelatings- en opvangmodel (Ntom, 1992), een bedenksel van PvdA-staatssecretaris Aad Kosto, maakte van de “uitzonderlijke” opvangcentra het basismodel. Dit systeem is de grondslag voor het systeem dat nu nog steeds wordt toegepast: vluchtelingen moeten zich melden in een aanmeldcentrum. Als er geen onmiddellijke reden is om hen af te wijzen, werden ze naar een “onderzoeks- en opvangcentrum” overgeplaatst. Daar wordt de groep vervolgens gesplitst in “kansarme” en een ‘kansrijke” vluchtelingen, waarvan de ‘kansrijke” vluchtelingen mogen doorverhuizen naar een zogenaamd asielzoekerscentrum (het onderscheid tussen asielzoekerscentra en onderzoeks- en opvangcentra werd al snel opgeheven). Wie daarna een verblijfsvergunning kreeg, mocht vervolgens doorverhuizen naar een reguliere, sociale huurwoning.
Dit is een strategie die opvolgende regeringen consistent gebruikten als het ging om vluchtelingenbeleid. Als een strenger beleid leidde tot “problemen” in de uitvoering, dan wordt dat strengere beleid niet teruggedraaid. In plaats daarvan werd een “noodoplossing” gecreëerd waarin de vluchtelingen weer iets moesten inleveren (zoals bij de Roa, waar de “oplossing” bestond uit noodopvang). Die “noodoplossing” (zoals met de Ntom: de tijdelijke “buffer” van de opvangcentra) werd daarna de standaard. Dit opportunisme, ook wel bekend als “function creep”, verklaart in grote mate hoe de opvang van vluchtelingen in de afgelopen jaren in stappen is verslechterd.
De Ntom creëerde ook een verdeling in de verantwoordelijkheid van opvang tussen gemeente en rijksoverheid die zeer nadelig was voor vluchtelingen. Voor de invoering van de Ntom waren gemeenten verantwoordelijk voor de Roa-woningen, en was de rijksoverheid alleen verantwoordelijk voor de “bufferopvang”. Onder de Ntom werd de rijksoverheid, via het COA, verantwoordelijk voor alle opvang van vluchtelingen gedurende de procedure, en werden gemeenten verantwoordelijk voor de opvang van geaccepteerde vluchtelingen (“statushouders”). Onder het oude systeem had de gemeente belang bij de opvang van mensen in hun gemeente. Ze waren er al, en zonder huisvesting zouden ze dakloos in de gemeente zijn. Los van medemenselijkheid zou dat slecht afstralen op de gemeente. Onder het nieuwe systeem was er voor gemeenten geen enkele reden, buiten medemenselijkheid, om daadwerkelijk opvang te leveren. Immers kwamen de vluchtelingen niet meer uit de gemeentelijke opvang, maar uit opvangcentra door het hele land. De Spreidingswet is bedoeld om die onwil vanuit gemeenten te omzeilen, maar het repareert dus een probleem dat met eerdere wetgeving is gecreëerd.
De gevolgen van die verantwoordelijkheidsverdeling zien we vandaag de dag sterk terug. Op 3 juli 2025 is de nieuwe Huisvestingswet aangenomen, waarbij de voorrang voor statushouders (geaccepteerde vluchtelingen) is verboden. Dit betekent dat gemeenten vluchtelingen met een verblijfsstatus geen voorrang mogen geven op een sociale huurwoning, en dat statushouders jaren zullen moeten wachten op een woning. Die tijd zullen ze grotendeels in een asielzoekerscentrum moeten doorbrengen, waardoor er minder plekken vrijkomen voor vluchtelingen “in procedure”. Dat effect bestaat nu al, en dat zal deze wet alleen maar verergeren.
De “oplossing” die Faber (PVV) en haar voorganger Van den Burg (VVD) daarvoor hebben bedacht, zal niet verrassen: een extra soort opvangcentrum voor statushouders, waar zij moeten wachten op sociale huisvesting. In feite is dit precies hetzelfde als wat er met de asielzoekers in de opvangcentra onder de Roa is gebeurd. Mensen die voorheen het recht hadden om onderdeel te zijn van de samenleving worden weggedreven, en de reactie van de regering laat zich makkelijk voorspellen: het is een kwestie van tijd voordat opvangcentra voor statushouders ook tot de norm gaan behoren, net zoals de “uitzonderlijke” Roa-opvang de standaard werd onder de Ntom. Op die manier kunnen vluchtelingen in de toekomst mogelijk nooit meer volledig toegang krijgen tot de Nederlandse samenleving, en brengen ze hun hele Nederlandse verblijf door in een opvangkamp.
Afschrikbeleid: crisis als doel
Dit onmenselijke beleid is echter geen toevallig bijkomstigheid, maar een beleidsdoel dat opeenvolgende regeringen vanaf het begin van de Ntom nastreven. Eén van de ouders van dit decennialange afschrikbeleid is opzichten Job Cohen (PvdA). Hoewel Aad Kosto en Elizabeth Schmitz (beiden PvdA) met de Roa en de Ntom de middelen hebben verschaft, wist Cohen het tot een toegespitst beleid te maken. Zo gebruikte hij zijn macht over de opvang om in 1998 de zogenaamde “Dublinclaimanten” te weigeren. Dit zijn vluchtelingen die al in een ander land als vluchtelingen geregistreerd zijn (soms tegen hun wil) waardoor ze volgens EU-regels geen asiel mochten aanvragen in een ander land. Dit had, aldus Cohen, ook te maken met “capacitaire nood”: de opvang was “te vol”, dus moesten bepaalde categorieën vluchtelingen maar worden uitgesloten. Uiteindelijk dwong de EU de Nederlandse regering in 2002 om de opvang van Dublinclaimanten te herstellen.
Die “capacitaire nood” als rechtvaardiging voor hardvochtig en repressief beleid is een andere ‘innovatie’ van Cohen. In 1998 ontstond er een opvangcrisis toen in één jaar 45.217 vluchtelingen naar Nederland kwamen. Dat was minder dan de voorgaande piek in asielaanvragen in 1994, maar in de tussenliggende jaren hadden de kabinetten-Kok alweer bezuinigd op de opvangcapaciteit. Dit zette een trend, waarbij na elke piek in vluchtelingenopvang de opvangcapaciteit werd verlaagd, in plaats van dat er een buffer werd opgebouwd om op korte termijn grote aantallen vluchtelingen op te kunnen vangen.
In plaats van dat al deze mensen zich per gemeente konden aanmelden moesten ze allemaal naar Ter Apel, waar niet genoeg plek was om iedereen op te vangen. Cohen opende een tentenkamp in Ermelo (als zogenaamde “sobere” opvang), maar de tenten waren van slechte kwaliteit waardoor ze het noodweer van die weken niet konden weerstaan. Daarom werd een alternatief tentenkamp op het militaire terrein in Heumensoord, met iets betere voorzieningen, aangelegd.
De beelden van de “modder van Ermelo” deden echter hun politieke ronde, en dat was niet toevallig. In oktober 1998 gaf Job Cohen, in een toespraak aan VluchtelingenWerk, toe dat het tentenkamp in Ermelo moest afschrikken. Daarnaast had het tentenkamp een effect op de publieke opinie. Aangewakkerd door extreem-rechtse politici als Frits Bolkestein (VVD) zagen mensen het tentenkamp als een bewijs dat Nederland “vol” was. Dat jaar werd VVD-er Henk Kamp door Bolkestein aangewezen als de nieuwe woordvoerder op vluchtelingenzaken, omdat hij bekend stond om zijn rechtse lijn. Het beeld van een “vol Nederland” was onterecht: de capacitaire nood was kunstmatig gecreëerd door het invoeren van één aanmeldcentrum in Ter Apel, dat werkte als een gigantische bottleneck. Het beeld van een “vol Nederland”, dat voor zowel de regerende PvdA als de xenofobe VVD nuttig was, bleef hangen en werd door de politiek niet krachtig weersproken.
Cohen gebruikte de “modder van Ermelo” als politieke rechtvaardiging voor nog strenger vluchtelingenbeleid, en wel door invoering van de Vreemdelingenwet 2000. Vóór deze wetswijziging konden vluchtelingen bij het afwijzen van hun aanvraag in bezwaar bij het IND. Na het bezwaar konden ze in beroep bij de rechtbank en in hoger beroep bij de Raad van State. De Vreemdelingenwet 2000 schafte die bezwaarstap af, waardoor vluchtelingen een afwijzing van hun aanvraag tegenwoordig meteen bij de rechter moeten aanvechten. Dit heeft er paradoxaal genoeg juist voor gezorgd dat rechters het afwijzen van aanvragen minder streng mogen toetsen.
Ook de uitzettingsmogelijkheden werden uitgebreid. Vóór de invoering van de Vreemdelingenwet 2000 moest een uitzetting van een vluchteling uit de vluchtelingenopvang worden goedgekeurd door de civiele rechter, net zoals bij “reguliere” huisuitzettingen. De Vreemdelingenwet 2000 maakte dat die rechterlijke uitspraak niet meer nodig was, en dat het recht op opvang automatisch werd beëindigd bij een afwijzing van de asielaanvraag.
Cohen beloofde ook dat er meer ambtenaren bij de IND zou komen om asielaanvragen sneller te behandelen. Dit is natuurlijk niet alleen maar positief, want het kan ook betekenen dat vluchtelingen sneller worden afgewezen en op die manier uit de opvang worden gezet. Voor andere vluchtelingen betekent het echter ook sneller duidelijkheid dat ze in Nederland mochten blijven. Hoe het ook zij, deze belofte werd nooit gerealiseerd. Toen het aantal vluchtelingen in 2001, 2002 en 2003 verminderde, werd al snel weer bezuinigd op de capaciteit van die IND en het COA. Na het uitbreken van de Syrische burgeroorlog kregen Syrische vluchtelingen in 2015 ook weer te maken met de bottleneck van het aanmeldcentrum en een tekort aan opvangcapaciteit.
Het pad dat door Cohen is gepionierd wordt nu gevolgd door Faber en haar opvolgers. De aanleiding is ditmaal de gefabriceerde opvangcrisis van 2022 en 2023, de crisis die is ontstaan toen het kabinet-Rutte II (VVD-PvdA) in 2016 en 2017 weer bezuinigde op de opvangcapaciteit die in 2015 was gecreëerd. Waar Cohen de crisis gebruikte om zijn Vreemdelingenwet 2000 aan te passen, gebruikt Faber de opvangcrisis om die wet nog strenger te maken. Zij zegt het strengste asielregime ooit te willen, hetzelfde doel dat Cohen voor ogen had toen hij de Vreemdelingenwet introduceerde.
Ook de VVD heeft deze strategie gevolgd. Eén van de pieken in opvang was in 2015, tijdens de Syrische burgeroorlog. Om de grote hoeveelheid vluchtelingen op te vangen werd het COA plotseling enorm uitgebreid. Echter, vrij snel na de piek werd de capaciteit van het COA weer afgebouwd. In 2016 en 2017 besluit VVD-staatssecretaris Klaas Dijkhoff om het COA in te krimpen. Dat doet hij door het budget van het COA direct te koppelen aan de instroom van vluchtelingen. Het gevolg daarvan is dat, als er even minder vluchtelingen naar Nederland komen, er ook meteen wordt bezuinigd op opvang. In 2017 worden daarom 45 COA-locaties gesloten, en worden duizend medewerkers ontslagen. Dat, op een organisatie die in april 2025 bijna zevenduizend mensen in dienst heeft.
Een andere ‘innovatie’ van de VVD is een uitbreiding van de verschillende vormen van detentie. In februari 2020 werd de zogenaamde Handhavings- en toezichtlocatie (Htl) in Hoogeveen geopend. Hier kwamen vluchtelingen “in procedure” te wonen die naar oordeel van het COA “veel overlast” hadden veroorzaakt, maar geen misdrijven hadden gepleegd. Ook wordt in deze tijd de Procesbeschikbaarheidslocatie (Pbl) opgezet. Dat is een detentiecentrum waar zogenaamd kansarme asielzoekers naartoe worden gestuurd als ze volgens het COA “overlast” veroorzaken, om daar hun afwijzing af te wachten. Deze locaties boezemen veel angst in bij vluchtelingen, en dat is dan ook het doel: angst wordt gebruikt als een middel om verzet de kop in te drukken.
Zondebokpolitiek
De rechtvaardiging van dit afschrikbeleid wordt vaak gezocht in het tekort aan sociale huur in Nederland. Veel politici doen alsof vluchtelingen schuld hebben aan dat tekort. Dat kunnen politici natuurlijk makkelijk beweren. Door de isolatie van vluchtelingen en het schrikbeeld dat al meer dan dertig jaar wordt gecreëerd van vluchtelingen worden leugens over vluchtelingen door velen geaccepteerd. Net als bij de “modder van Ermelo” is het voor veel politici veel makkelijker om te doen alsof Nederland “vol’ is dan om te kijken naar hun eigen beleid.
Het is geen toeval dat de aanval op vluchtelingen rond dezelfde tijd begon als dat de liberalisatie van de volkshuisvesting. Deze liberalisatie is de grootste reden dat er tegenwoordig te weinig sociale huurwoningen zijn. In 1994 werd begonnen met de zogenaamde “bruteringsoperatie” door het kabinet-Lubbers III (CDA/PvdA). Vanwege Europese regelgeving moest de Nederlandse regering besparingen uitvoeren, en één makkelijke besparing bestond uit het korten van subsidie voor volkshuisvesting door woningcorporiaties.
Deze woningcorporaties waren vanaf het begin van de twintigste eeuw verantwoordelijk voor de sociale huisvesting. Hierdoor bestond er voor wat betreft huurhuizen nauwelijks een marktsector, en waren huren relatief laag. Een héél klein deel van Nederlanders huurde boven de sociale huurgrens, bijvoorbeeld omdat zij voor hun werk een tweede huis in een andere stad moesten hebben. De corporaties hadden altijd subsidies ontvangen van het rijk, maar hadden ook veel geld geleend bij het rijk en hadden daardoor grote rijksschulden. Door de bruteringsoperatie van onder andere ministers Hans Alders (PvdA, Lubbers III) en Margreeth de Boer (PvdA, Kok I) werden deze schulden kwijtgescholden, maar de subsidies werden tegelijkertijd ingetrokken. De woningcorporaties kwamen op eigen financiële benen te staan.
Het gevolg liet zich voorspellen. Om nieuwbouwprojecten te kunnen financieren, moesten woningbouwcorporaties een deel van hun bestaande sociale woningvoorraad verkopen. Daarnaast moesten woningbouwcorporaties ook het (voorheen niet bestaande) duurdere “marktsegment’ gaan bedienen, om genoeg inkomsten te genereren om sociale huurwoningen te bouwen. Dit zou door de jaren heen gaan leiden tot een afname in het aantal sociale huurwoningen, en een toename in zowel het aantal particuliere verhuurders als duurdere huurwoningen in het “marktsegment”.
Naast de brutering liet de rijksoverheid ook de regie los op de bouw van huisvesting. Voor 1992 had de rijksoverheid een grote vinger in de pap als het ging over het aantal woningen dat moest worden bijgebouwd. Hierbij werd ook rekening gehouden met het aantal verwachte vluchtelingen, als onderdeel van de algehele bevolkingsgroei. In de liberalisatie van de volkshuisvesting tot de woningmarkt is deze sturing losgelaten, waardoor het invullen van het woningaanbod compleet aan de markt werd overgelaten. Hierdoor werd ook met het aantal vluchtelingen geen rekening meer gehouden in de vraag hoeveel sociale huurwoningen bijgebouwd moesten worden.
Dit beleid leidde vrijwel onmiddellijk tot een tekort aan sociale huurwoningen. Hierop wijzigde de staat het beleid op wie in een sociale huurwoning mocht wonen. Waar dit voorheen een recht was van alle huurders, werden vanaf de jaren negentig inkomenseisen gesteld. Alleen mensen die onder een bepaald maximum verdienden mochten in een sociale huurwoning wonen. Wie meer verdiende werd als “scheefwoner’ bestempeld, iemand die een sociale huurwoning “inpikte”. Een sociale huurwoning werd een soort luxe, maar wel een waar je je tegelijk ook voor zou moeten schamen.
Zeker na de huizencrisis van 2008 ontwikkelt de woningmarkt zich in een sneltreinvaart. De “markt” (waarmee ik vastgoedinvesteerders bedoel) laat vooral huizen in het zogenaamde “middensegment” bouwen. Dit zijn woningen met huren boven de sociale huurgrens, tot ongeveer 1.500 euro per maand. Veel mensen die te veel verdienen voor een sociale huurwoning worden deze middenhuur in geduwd. Dit ook omdat de wachtrijen voor een sociale huurwoning enorm zijn gestegen.
Ook dit zet, zoals gezegd, druk op de opvang van vluchtelingen. De schuld van het tekort aan sociale huurwoningen wordt door de extreem-rechtse politiek bij hen neergelegd, ook al ligt het probleem feitelijk bij marktwerking en liberalisering. Alleen: vastgoedinvesteerders hebben goedbetaalde lobby’s, en vluchtelingen hebben op zichzelf genomen weinig politieke invloed. De schuld bij vluchtelingen neerleggen is dus, parlementair politiek gezien, makkelijk. Dit wordt alleen maar makkelijker naarmate vluchtelingen meer geïsoleerd worden.
Afhankelijkheid en repressie
Om vluchtelingen politiek te isoleren en om hen als zondebok van de neo-liberale politiek te gebruiken, moesten zij eerst meer afhankelijk worden gemaakt van de staat. Die afhankelijkheid is door de hierboven omschreven Roa vergroot, door “asielzoekers” af te snijden van de algemene bijstandsuitkering van de Sociale Dienst. Daarnaast isoleerde de Ntom vluchtelingen in procedure fysiek van de rest van de samenleving. Dat was slechts het begin van een langere campagne om vluchtelingen in de tang te nemen, en repressie van hen voor de staat te vergemakkelijken.
De grote klap viel in 1995 met het aannemen de Koppelingswet. Deze wet was voorbereid onder Aad Kosto van het kabinet-Lubbers III, maar werd ingediend onder staatssecretaris Elizabeth Schmitz van het kabinet-Kok I en uitgevoerd onder Job Cohen. Met deze wet werd iedereen zonder vast verblijfsrecht in Nederland, waaronder vluchtelingen in procedure (asielzoekers) en ongedocumenteerden (zoals arbeidsmigranten zonder verblijfsvergunning), afgesneden van alle sociale diensten. Zij hadden alleen nog recht op bepaalde verdragsrechtelijke minimumvoorzieningen, zoals onderwijs voor kinderen en gezondheidszorg. Zij hadden geen recht meer op huurtoeslag, kinderbijslag of zelfs een zorgverzekering. In alles werden zij afhankelijk gemaakt van het COA en de staat.
Dit was mogelijk gemaakt door een wijziging in de manier waarop inwoners van Nederland werden geregistreerd. Vóór 1994 was dit een analoog, gemeentelijk register van inwoners van Nederland. Vanaf 1994 werd deze basisregistratie omgevormd tot de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA). Dit was een centrale, digitale registratie van persoonsgegevens, inzichtelijk voor de hele rijksoverheid en de politie. Voor het eerst bevatte de GBA, anders dan de basisregistratie, ook gegevens over het verblijfsrecht van personen. Zo konden zij dus makkelijker gevolgd worden. Bij de invoering van de Koppelingswet in 1998 kon deze registratie dus gebruikt worden om mensen van sociale voorzieningen te weren op basis van hun verblijfsrecht, iets wat voorheen niet mogelijk was.
De Koppelingswet ontketende een strijd tussen de staat en de zogenaamde “witte illegalen”. Dat waren arbeidsmigranten die al jarenlang een normaal leven in Nederland leidden, maar om wat voor reden dan ook geen verblijfsrecht hadden. Zij werden “wit” genoemd omdat ze jarenlang ‘wit” hadden gewerkt, en dus belasting hadden betaald. Deze groep mocht opeens niet meer werken. Ook werden ze verstoken van uitkeringen en publieke voorzieningen. Deze groep ging vervolgens de strijd aan om hun rechten te behouden.
De witte illegalen wezen ook op een andere manier waarop vluchtelingen minder vrij werden gemaakt: de repressie van ongedocumenteerden. Voor de invoering van de GBA en de Koppelingswet was het (vergeleken met vandaag de dag) gemakkelijker om de vluchtelingenopvang te verlaten in een poging zelf iets te regelen. Wie een steunnetwerk had kon daarop bouwen, en zo ontsnappen aan de dwang en de isolatie van een opvangcentrum
Dat was echter verleden tijd met de Koppelingswet, de invoering van de GBA en de daaropvolgende, steeds hardere repressie van ongedocumenteerden. Het voert te ver om die repressie hier geheel te omschrijven, maar voor nu relevant is dat staatssecretaris Nebahat Albayrak (PvdA) de noodopvang waarin bepaalde ongedocumenteerden werden opgevangen, liet sluiten. Wie niet terecht kon in de opvangkampen van het Nederlandse asielsysteem had vaak maar twee opties: de meer precaire illegaliteit ingaan, met alle onzekerheid die daarbij komt kijken, of Nederland verlaten. Waar iemand dan naartoe moet is ook ongewis. Precies wat de deze repressie beoogt te bereiken: dat mensen gedwongen worden om “uit eigen beweging” (met een spreekwoordelijk mes op de hals) weg te gaan.
Conclusie
Wreedheid naar vluchtelingen is niet het domein van alleen de PVV en de VVD. Ja, Van der Burg en Faber waren gruwelijk, net als de huidige clique van ministers die het zich nu tot taak heeft gemaakt vluchtelingen uit Nederland te verdrijven. Faber wou die wreedheid onderstrepen door een bordje met de tekst “Hier werken wij aan uw terugkeer” bij azc’s te plaatsen. Maar is dat bordje zo veel wreder dan de azc waar het naast staat?
En wie heeft Faber en haar opvolgers überhaupt de macht gegeven om in zulke grote mate in te breken in de levens van vluchtelingen? Ook dat is een politiek project van jaren; een project dat al is begonnen voordat de PVV of zelfs de LPF goed en wel bestonden. Het waren ‘linkse’ PvdA-politici die vluchtelingen hebben verbannen uit sociale huurwoningen en hen hebben opgesloten in opvangkampen. Het waren sociaal-democraten die de bottleneck van het aanmeldcentrum in Ter Apel hebben gecreëerd, en die het ruimtegebrek aldaar gebruikten om vluchtelingen af te schrikken.
Niet elk kwaad is even groot. Niet elk kwaad is inwisselbaar voor ander kwaad. Het is goed als er plaats gemaakt wordt voor een azc, zelfs al vinden we dat vluchtelingen in een perfecte wereld recht zouden hebben op gewone huisvesting. Tegelijkertijd moeten we, terwijl we demonstreren om het huidige systeem van vluchtelingenopvang te beschermen tegen aanvallen van parlementair rechts, niet denken dat dat genoeg is. De enige rechtvaardigheid is uiteindelijk te vinden in een wereld waar grenzen niet meer in stand worden gehouden.
Bo Salomons
Reacties (0)
Voeg nieuwe reactie toe
Wij tolereren geen: racisme, seksisme, transfobie, antisemitisme, ableisme enz.