Forum voor Anarchisme
ArtikelenDe AnarchokrantDossiersEventsWiki // Hulp bronnenContact // InzendingForum
|
anarchokrant22 mei 2025

Strategie, programma, transitie – opmerkingen voor debat (deel 1)

Author: Doorbraak.eu | GEPLAATST DOOR: De Anarchokrant | Bron: doorbraak.eu

Bij Doorbraak bepreken we momenteel intern een aantal teksten, onder meer van de website van de Angry Workers, waaronder “Strategy, Program, Transition – Notes for debate” uit 2024. Hier het eerste deel van een tweedelige vertaling daarvan.

De volgende gedachten werden gepresenteerd op een internationale bijeenkomst van kameraden in september 2023.

Ik wil het hebben over het gat tussen de discussie over de huidige “stakingsgolf” en de “contouren van de wereldcommune”. Ik zal proberen verder te gaan van de rol van een ‘programma” in de overgang van stakingsgolf naar klassenbeweging, en van de kwestie van duale macht tijdens het hoogtepunt van klassenbewegingen tot de kwestie van revolutionaire transitie.

De uitdaging is om niet te denken over revolutionaire transitie in de zin van “geleidelijk toenemende organisatiegraad of bewustzijn van de klasse”, en ook in de spontane zin van een beweging die vrijwillig alle kanten op kan gaan. Een beweging moet kunnen voortbouwen op eerdere ervaringen of relaties, en heeft tijd nodig om collectieve kennis te ontwikkelen. Een transitie wordt materieel bepaald door de tijd en de structuren die nodig zijn om veranderingen aan te brengen in de verdeling van onder andere handenarbeid en intellectuele arbeid, of de verschillende stadia van regionale ontwikkeling.

Er is een collectief politiek debat en onderzoek nodig om te bepalen in hoeverre bestaande organisaties of campagnes deel uitmaken van de noodzakelijke “school van de klasse” om zowel collectieve kennis als sociale cohesie op te bouwen, zoals vakbonden, coöperaties, ervaringen met zelfbeheer enzovoorts, en op welk punt ze nog slechts beperkend werken en luchtkastelen zijn geworden als gevolg van de structurele grenzen van wetten en markten. We zullen moeten bepalen wat voor structuren er overblijven van de ups en downs van stakingen en bewegingen, en die een positieve rol spelen in de zin van het behouden van een bepaalde klassenwijsheid of sociale connecties die door de beweging werden gecreëerd, zonder de ogen te sluiten voor de onafwendbare stagnatie en reïntegratie van de meeste “strijdorganisaties” zodra de strijd voorbij is.

De rol van een “klasse-programma” tijdens de transitie van staking naar klassenbeweging

Onze oude links-communistische wijsheid stelde dat het naar voren brengen van “algemene eisen” het risico met zich meebrengt dat de spontane dynamiek van een situatie van stakingen met een deken wordt toegedekt en zo beteugeld, en dat het eerder de sterkste stakingen moeten zijn die een oriëntatiepunt voor andere moeten vormen. Deze wijsheid stelde verder dat in plaats van ons te richten op eisen die erkend en ingewilligd moeten worden door de bazen en hun staat, we beter directe vormen van herovering kunnen bevorderen, bijvoorbeeld dat arbeiders de huur die ze betalen moeten verlagen of huizen moeten kraken in plaats van een huurplafond te eisen. Deze oude wijsheid heeft zijn verdiensten, in het bijzonder als we zien hoe breder links “algemene eisen” probeert te gebruiken om een stakingssituatie van buitenaf te verenigen, zonder die stakingen in detail, met hun vooroplopende en achterblijvende tendensen, daadwerkelijk te analyseren. Toch zien we ook dat in situaties van concrete bewegingen, die oude wijsheid ons zou kunnen beperken tot een sfeer van gedepolitiseerde directheid die alleen zoekt naar de “meest radicale” punten en die zwijgt als het gaat om de beweging als geheel.

Tijdens de recente “stakingsgolf” in het Verenigd Koninkrijk stelde het vakbondsinitiatief “Enough is Enough” een gezamenlijk platform van eisen voor, met onder andere een plafond voor energierekeningen. In het algemeen leek het een stap in de goede richting om een verenigde focus te creëren voor de verschillende stakingen, en om kwesties aan te pakken die verder gaan dan het directe loon. Het probleem van het “stakingsplatform” was dat het uit de top van de vakbondshiërarchie kwam, dat verschillende vakbonden en politieke krachten probeerden te concurreren binnen het machtsvacuüm dat de Labour-partij heeft achtergelaten en, het belangrijkste, dat het los bleef staan van de concrete stakingseisen – het stelde de wet die “politieke stakingen” verbiedt niet ter discussie.

Tijdens de mobilisatie van de Gele Hesjes in Frankrijk zagen we hoe de focus op “belastingen” overlapping creëerde tussen proletarische en kleinburgerlijke tendensen. Het is natuurlijk nodig om in detail te bekijken hoe deze overlapping zich uitte in concrete vormen van strijd, maar door aan te dringen op eisen van de arbeidersklasse, zoals het verhogen van het minimumloon of het beëindigen van uitzendcontracten, had misschien een sterkere band gecreëerd kunnen worden met de bredere klasse. Hetzelfde kan gezegd worden over de recente beweging tegen de pensioenhervorming, waar jonge en precaire arbeiders streden zonder dat hun eigen belangen weerspiegeld werden in het doel van de beweging.

Het overgangsprogramma van de Vierde Internationale, 1938

Volgens onze oude wijsheid bekritiseerden we het “overgangsprogramma” als een soort manipulatieve truc van linkse wannabe-leiders, die het bewustzijn van arbeiders wilden verhogen door eisen te promoten die gezond en realistisch lijken, maar die het kapitalisme niet wil of kan inwilligen, om zo de ogen van de arbeidersklasse te openen voor de noodzaak van revolutionaire verandering. Deze kritiek is steekhoudend als we kijken naar hoe de verschillende trotskistische groepen naar het programma hebben verwezen als een soort eeuwig geldend recept.

Toen ik het overgangsprogramma van de Vierde Internationale herlas als een concrete interventie in een concreet tijdsgewricht en tegen de achtergrond van ons huidige moment, was ik verbaasd over de strategische gedurfdheid ervan. Het verwijst naar een concreet moment, in termen van een wereldwijde vooroorlogse situatie van imperialistische spanning met hoge inflatie en toenemende baanloosheid, waarbij het oude leiderschap in de vorm van linkse partijen en vakbondsleiderschap aan relevantie heeft ingeboet en de klasse nieuwe vormen van militantie ontwikkelt, bijvoorbeeld in de vorm van de sit-down stakingen. In dat specifieke moment trekt het programma een paar concrete lijnen voor de verdediging van de arbeidersklasse in het zand door voor te stellen om te strijden voor automatische inflatiecompensatie om de lonen te verdedigen, voor arbeidstijdverkorting en openbare en transparante wervingsprocessen om te verdedigen tegen baanloosheid. We kunnen discussiëren over de bredere voorstellen, zoals nationalisering van bepaalde industrieën en het banksysteem, maar in het algemeen zijn de eisen niet geformuleerd als een legalistisch aanbod voor een dialoog met de staat. Tegelijkertijd worden de eisen gekoppeld aan concrete voorstellen over hoe de noodzakelijke macht georganiseerd kan worden om ze af te dwingen, bijvoorbeeld in de vorm van comités op de werkplek en arbeidersmilities. Het is waar dat het programma algemeen blijft, en grotendeels toegeeft dat revolutie niet onmiddellijk in het verschiet ligt, en dat de klasse haar krachten zou moeten verzamelen door middel van een defensieve strijd, maar misschien is dat een deel van haar kracht.

We moeten bespreken of het programma van 1938 nog steeds als referentiepunt kan dienen wanneer we proberen onze eigen antwoorden te formuleren op concrete momenten, bijvoorbeeld voor een “arbeidersklasse-programma” tijdens de pandemie, dat zich richt op de directe arbeidersbelangen, én de nexus aanvalt van een geprivatiseerd en staatsbureaucratisch gezondheidszorgsysteem. Ik hoop dat een herlezing van het programma kan dienen als een productieve provocatie van onze oude wijsheid. Tegelijkertijd laat het programma van 1938 zeker verschillende deuren open voor het algemene opportunisme van het officiële trotskisme, bijvoorbeeld als het gaat om de vakbonden, de kwestie van “onderdrukte naties”, of allianties met de boerenstand. Meer recent hebben kameraden als Loren Goldner en Karl-Heinz Roth geprobeerd om “overgangsprogramma’s” te formuleren voor de huidige tijd, en we moeten samen nadenken over hun gebruikswaarde. (1)

De kwestie van “niet-reformistische hervormingen”

We moeten onderscheid maken tussen het overgangsprogramma en de strategie van “niet-reformistische hervormingen”. Beide gaan over de uitdaging van de klasse om haar krachten te bundelen, strategische capaciteiten te ontwikkelen en te leren zelf te beheren. Maar terwijl het overgangsprogramma grotendeels opgelegd wordt, richt het concept van “niet-reformistische hervormingen” zich meer direct op hoe de klasse het beheer van de kapitalistische maatschappij kan beïnvloeden om bepaalde plateaus te creëren voor haar eigen belang en macht.

In de jaren zestig stelde Andre Gorz voor dat sociale bewegingen door het gebruik van “niet-reformistische hervormingen” zowel onmiddellijke winst konden boeken als kracht konden opbouwen voor een bredere strijd die uiteindelijk zou uitmonden in revolutionaire verandering: “door lange termijn en bewuste actie, die begint met de geleidelijke toepassing van een samenhangend programma van hervormingen.” Gevechten voor deze hervormingen zouden dienen als “krachtproeven”. Kleine overwinningen zouden bewegingen in staat stellen om macht op te bouwen en hen een gunstigere uitgangspositie geven voor de toekomst. “Op deze manier”, betoogde Gorz, ”zal de strijd vooruit gaan (…) want elke veldslag versterkt de krachtposities, de wapens en ook de redenen die arbeiders hebben om de aanvallen van de conservatieve krachten af te slaan”. Het is geen toeval dat hij later een afscheid aan de arbeidersklasse zou schrijven, aangezien zijn hervormingen voornamelijk verwezen naar “sociale bewegingen” en “sociale eisen”.

Vandaag is het idee van “niet-reformistische hervormingen” weer in zwang en we zien de tegenstrijdige aard ervan. Aan de ene kant zien we een positieve politisering van het debat en de terugkeer van strategisch denken: wat voor soort voorgestelde veranderingen kunnen onze onmiddellijke kracht verbinden met een doel op langere termijn? We kunnen het bijvoorbeeld hebben over de huidige campagnes voor een “socialisatie” van grootschalige vastgoedeigenaren in Berlijn. De campagne heeft een breder debat gepolitiseerd, dat zich uitbreidde van de kwestie van huisvesting naar de kwestie van industrieën en “groene transitie”, en heeft een “algemeen belang” en “democratische controle” weer op de agenda gezet. Tegelijkertijd blijft de campagne afhankelijk van “campagnevormen”, los van de macht van de arbeidersklasse en verwikkeld in een legalistische dialoog over de daadwerkelijke uitvoering. We zien misschien wel het tegenovergestelde probleem met het “abolitionisme” in de VS, dat zich vooral richt op de noodzaak van veranderingen in het gevangenis- en politieregime, zonder de bredere kwestie van armoede en arbeiderscontrole aan te pakken die nodig is om het “misdaadregime” van de staat te ondermijnen. En op het meest acute moment toonde Syriza de fatale doodlopende weg van de poging om een dialectiek tot stand te brengen tussen beweging en kapitalistische instellingen, maar dit mag ons er natuurlijk niet van weerhouden om naar concrete campagnes te kijken en ons daarmee bezig te houden.

Deel 2 verschijnt binnenkort.

Angry Workers

Noot:

1. Loren Goldner: “Bij wijze van eerste benadering betekent dit het wereldwijde programma dat kan verenigen, als een ‘klasse-voor-zich’ – een klasse die bereid is om de wereld over te nemen en op een geheel nieuwe manier te reorganiseren – de loon-arbeidskrachten kan verenigen die momenteel verspreid zijn in het (enigszins verminderde maar nog steeds centrale) klassieke ‘blauwe boorden’ proletariaat, het verspreide en losse sub-proletariaat, en die elementen van de technische, wetenschappelijke, intellectuele en culturele lagen die in staat zijn om zich met zulke krachten te verenigen. Dit zijn, in ‘omgekeerde’ vorm, de krachten die feitelijk bestaan uit wat Marx de ’totale arbeider’ (Gesamtarbeiter) noemde.” (…) Wat volgt is dus een programma voor de “eerste honderd dagen” van een succesvolle proletarische revolutie in de belangrijkste landen, en hopelijk op korte termijn in de hele wereld. Het is bedoeld om het potentieel voor een snelle ontmanteling van de “waarde”-productie in Marx’ zin te illustreren. Het is natuurlijk slechts een voorstel, open voor discussie en kritiek:

  • 1. Implementatie van een programma voor export van technologie om de Derde Wereld naar boven toe gelijk te trekken.
  • 2. Creatie van een minimumgrens voor het wereldinkomen.
  • 3. Ontmanteling van het olie-auto-staalcomplex, overstappen op massavervoer en treinen.
  • 4. Afschaffing van de opgeblazen sector van het leger, politie, staatsbureaucratie, bedrijfsbureaucratie, gevangenissen, financiële,- verzekerings, en onroerend goed-sectoren, beveiligers, inlichtingendiensten, kassamedewerkers en tollenaars.
  • 5. Gebruik van de enorme massa arbeidskracht die hierdoor vrijkomt om de werkweek radicaal te verkorten
  • 6. Crashprogramma’s rond alternatieve energie: (op de lange termijn, indien mogelijk) kernfusie-energie, zonne-energie, windenergie, enzovoorts.
  • 7. Toepassing van het “meer is minder”-principe op zoveel mogelijk zaken (voorbeelden: satelliettelefoons vervangen de vastelijntechnologie in de Derde Wereld, goedkope cd’s vervangen de dure stereosystemen, enzovoorts.).
  • 8. Een gezamenlijk agrarisch wereldprogramma gericht op het gebruik van de voedselbronnen van Noord-Amerika en Europa en de ontwikkeling van de landbouw in de Derde Wereld.
  • 9. Integratie van industriële en agrarische productie, en het opbreken van megastedelijke bevolkingsconcentratie. Dit impliceert de afschaffing van suburbia en exurbia en een radicale transformatie van steden. De implicaties hiervan voor het energieverbruik zijn ingrijpend.
  • 10. Automatisering van al het gezwoeg dat geautomatiseerd kan worden.
  • 11. Veralgemening van de toegang tot computers en onderwijs voor volledige globale en regionale planning door de verenigde producenten.
  • 12. Gratis gezondheidszorg.
  • 13. Integratie van onderwijs met productie en reproductie.
  • 14. De verschuiving van onderzoek en ontwikkeling, die momenteel verbonden zijn met de onproductieve sector, naar productief gebruik.
  • 15. De grote toename van de arbeidsproductiviteit zal zoveel mogelijk basisgoederen zo snel mogelijk gratis maken, waardoor alle werkers die betrokken zijn bij het innen en verantwoorden van geld, vrijmaken.
  • 16. Een wereldwijde verkorting van de werkweek.
  • 17. Centralisatie van alles wat gecentraliseerd moet worden (bijvoorbeeld gebruik van wereldbronnen) en decentralisatie van alles wat gedecentraliseerd kan worden (bijvoorbeeld controle over het arbeidsproces binnen het algemene kader).
  • 18. Maatregelen om de atmosfeer te beschermen, met name door afschaffing van het gebruik van fossiele brandstoffen via 3 en 6.

Reacties (0)

Voeg nieuwe reactie toe

Wij tolereren geen: racisme, seksisme, transfobie, antisemitisme, ableisme enz.