Forum voor Anarchisme
ArtikelenDe AnarchokrantDossiersEventsWiki // Hulp bronnenContact // InzendingForum
|
anarchokrant31 oktober 2025

Strijd in de jaren zeventig in de polikliniek in Rome (deel 3)

Author: Doorbraak.eu | GEPLAATST DOOR: De Anarchokrant | Bron: doorbraak.eu

In het kader van interne gesprekken bij Doorbraak vertalen we momenteel een reeks artikelen over de autonoom-marxistische opstand van de jaren zestig en zeventig in Italië. Deel 1 en deel 2 waren een vertaling van een artikel van Graziella Bastelli over de beweging van de autonome collectieven in de gezondheidszorg, waarbij de strijd voor gratis gezondheidszorg en vrije abortus een grote rol speelde. Ter afsluiting hier een reflectie over die strijd, geschreven in december 1978 door Silvia van het S. Lorenzo Collectief in Rome. Ook weer met dank aan de Angry Workers die de tekst uit het Italiaans naar het Engels vertaalden.

Een eerste reflectie

Na de goedkeuring van de abortuswet in het parlement kozen de kameradinnen van het San Lorenzo Collectief in Rome de polikliniek als een moment van verificatie en continuïteit van hun ervaring met de “kernen voor het zelfbeheer van abortussen”. Ze kozen de kliniek zowel vanwege de nabijheid als vanwege de aanwezigheid van een situatie van strijd die een minimum aan zelforganisatie garandeerde. De bezetting van een afdeling van de polikliniek die opnieuw in gebruik was genomen, specifiek voor abortussen, was de meest geavanceerde strijd in een openbare gezondheidsinstelling in Rome. Na drie maanden werd de afdeling “ontruimd” door een politieactie, en ‘hun’ bezetting (die van de politie) duurt nog steeds voort. De kameradinnen zijn begonnen met een collectieve reflectie op deze ervaring en hebben hun getuigenissen, met volledige documentatie, verzameld in een klein boekje dat binnenkort zal worden gepubliceerd. Wij vinden het belangrijk dat degenen onder ons die persoonlijk betrokken zijn bij het zorgen dat de wet correct wordt toegepast in de ziekenhuizen, en alle vrouwen wier rechten werden erkend en onmiddellijk weer werden afgenomen, op de hoogte zijn van de aard en de complexiteit van de problemen die uit deze ervaring zijn voortgekomen.

Na drie maanden van “feministische bezetting’ werd de afdeling van de polikliniek, die opnieuw in gebruik was genomen voor abortussen, door een politieactie weer in de normale toestand teruggebracht. Dat heeft verschillende gevolgen:

Allereerst de herbevestiging van de technische macht van de medische klasse over het paramedisch personeel en de patiënten, en vooral over vrouwen; een macht die niet kan worden ondermijnd zonder gedragingen in twijfel te trekken die eveneens politiek zijn: denk maar aan hoe toelating normaal gesproken plaatsvindt, aan alle stappen die men in het ziekenhuis doorloopt voor en na de operatiekamer. De wil om – zelfs met de aanwezigheid van de politie – de onaantastbaarheid van deze macht te bevestigen, die zich verschuilt achter het bezit van een wetenschappelijke opleiding en specialisatie die volledig wordt gecontroleerd door een gesloten en corporatieve beroepsorde, was heel duidelijk.

Ten tweede, de onvoorwaardelijke steun van de politieke krachten van het lokale bestuur voor de machtsstructuren die bestaan in openbare en particuliere gezondheidsinstellingen. Die machtsstructuren zijn gebaseerd op coöptatie, op cliëntelisme (soms van maffia-achtige aard) en op het in stand houden van de psychologische ondergeschiktheid van de mensen die op verschillende niveaus deel uitmaken van de medische instituten. Hun ondergeschikte gedrag wordt beloond met verschillende soorten privileges en psychologische beloningen, die worden toegekend aan degenen die over bepaalde kennis beschikken, en die die kennis weten te gebruiken in het voordeel van henzelf en de groep waartoe ze behoren, die die kennis beheert. Het blijkt behoorlijk moeilijk om te strijden tegen machtscentra die nooit geïsoleerd van elkaar bestaan, maar juist met elkaar verweven zijn, en met partijleidingen en met belangen in andere sectoren (waaronder de industrie en de elitaire cultuur).

Ten derde, een toepassing van de abortuswet die vrouwen in de praktijk geen mogelijkheid biedt om zelf initiatief te nemen. Het is geen toeval dat de opstellers van de wet zich hielden aan de algemene regel dat de sociale subjecten op wie deze maatregelen invloed hebben, beheersbaar moeten zijn. En dat het beheer moet worden opgelegd via reguliere administratieve maatregelen. Zelfbeschikking is weliswaar formeel erkend, maar er is voor gezorgd dat vrouwengroepen geen werkelijke invloed kunnen uitoefenen op het functioneren van de instellingen die hen zouden moeten ‘dienen’. Zelfbeschikking wordt slechts erkend als een louter individuele mogelijkheid. Bovendien wordt die zelfbeschikking de facto bij elke stap in de wetgeving meteen weer ontkend door een kader van bureaucratische stappen die, voor wie het nog niet begrepen heeft, herhaaldelijk benadrukken dat de staat het moederschap beschermt en vrouwen en kinderen veilig houdt. Gesteund door een dubbelzinnige en algemene abortuswet, tonen de gezondheidsinstellingen en de weinige bestaande consultatiecentra al de mogelijkheden die het staatsbeheer biedt: niet alleen worden de eisen van vrouwen afzwakt door ze te atomiseren, maar dat beheer wordt ook al specifiek ingezet om te voorkomen dat die eisen collectief worden afgedwongen.

De werking van consultatiecentra heeft ons hier al iets over geleerd. De rompslomp om de verklaring te verkrijgen die abortus toestaat, maakt op zich al bepaalde geschreven en ongeschreven regels duidelijk die de relatie tussen de gebruiker – met name de vrouwelijke gebruiker – en de instellingen regelen. Als ze het geluk heeft om de hindernissen te overwinnen om te worden aanvaard en opgenomen in een ziekenhuis of kliniek, is de vrouw vervolgens volledig overgeleverd aan deze structuur. De psychologische last van de vernederende eerste rompslomp komt dus nog eens bovenop het fysieke risico. De behoeften waarmee rekening gehouden wordt zijn zeer zeker niet die van de persoon die gebruikmaakt van de dienst, maar die van de organisatie die de dienst beheert, dat wil zeggen van de mensen die erbinnen werken en macht uitoefenen. Zelfs als het fysieke risico kan worden verminderd door betere apparatuur, door een bekwamer arts dan een andere, wordt het alleen het doormaken van deze ervaring al traumatisch, juist omdat het moment van abortus conflicten en angsten met zich meebrengt die hun oorsprong vinden in het hele web van relaties met de “man”. Die botsing met een instelling als het ziekenhuis is zo hard dat die over het algemeen uit het bewustzijn wordt verdrongen, ‘vergeten’, en het is alleen de relatie met andere vrouwen, die op dit moment wordt ervaren, die helpt om de draad van een bewustzijn (en niet louter troost) terug te vinden. Geconfronteerd met de eerste pogingen tot dat collectief bewustzijn gedragen linkse partijen en organisaties zich als waakhonden van de macht die over vrouwen wordt uitgeoefend, en beperken ze zich tot het aandringen bij ziekenhuizen dat die zich goed uitrusten om een adequaat aantal abortussen uit te voeren. En voor de timing, methoden en voorwaarden van de ingreep moeten vrouwen maar vertrouwen op degenen die meer weten dan zij, dat wil zeggen het ziekenhuismanagement en de artsen.

Participatieve strategieën

Dit alles vindt plaats in een steeds repressiever politiek kader, waarin links lijdt onder of zelfs instemt met het isoleren en verpletteren van al zijn elementen die zich verzetten tegen participatie-strategieën, strategieën die de deelname aan instellingen van de machthebbers bevorderen. De Communistische Partij (PCI) is een voorvechter van normalisering geworden. In ziekenhuizen, net als overal elders, streeft men naar het herstellen van hiërarchieën op basis van een macht die een technisch tintje heeft gekregen. Ze maken gebruik van een reeks nieuwe wettelijke normen die in theorie bedoeld zijn om verantwoording af te leggen over wat er in de instellingen gebeurt, maar die in de praktijk een arsenaal aan wapens vormen die kunnen worden ingezet om gevestigde privileges in stand te houden, en om te marginaliseren, te coöpteren en te beheersen. Zo wordt normaliteit een kooi om het anders-zijn buiten te houden. Het lijkt voor hen ondenkbaar dat, in een tijd waarin de roep om orde zo sterk is, vrouwen – die “andersdenkenden” bij uitstek – echt vraagtekens zetten bij culturele en wetenschappelijke waarden waarop een heel complex systeem van relaties en machtsverhoudingen rust.

De linkse partijen hanteren zachte tactieken ten opzichte van feministen, waarmee ze op pijnloze wijze het meest essentiële en stimulerende aspect van de beweging absorberen: dat is duidelijk zichtbaar bij uitgevers, in de pers en in de massamedia in het algemeen. Zoals gewoonlijk probeert de tactische operatie zich te vestigen door middel van onderscheidingen die op individuele basis aan “goede” vrouwen worden toegekend. Zelfs in het politieke leven fungeren vrouwen als whitewashing: ze zijn nieuwe subjecten en ze worden geaccepteerd zolang ze de massale mannelijke waarden die in alle levenssituaties en gewetens aanwezig zijn, niet echt ondermijnen. Zodra vrouwen claimen collectief op te komen voor hun behoeften en daarmee invloed uitoefenen op de machtsverhoudingen, zullen hun vrienden aan de linkerkant oordelen dat het “goede” van het “slechte” moet worden gescheiden. Precies dat is gebeurd in de strijd rond abortus. Links prijst op paternalistische wijze de participatieve drang die vrouwen weten te uiten om de wet te handhaven. Met hun protesten tegen instellingen laten ze zien dat ze het politieke leven nieuwe impulsen kunnen geven. Maar de repressie slaat onmiddellijk toe wanneer de “nieuwe subjecten” serieus geloven dat ze het gezag dat over hen wordt uitgeoefend, kunnen tegengaan.

Na de bezetting van de afdeling in de polikliniek wilden de gezondheids- en regionale autoriteiten, en de partijen, de affaire gebruiken als een voorbeeld van positieve interventie door vrouwen, die de het vastgeroest-zijn hadden doorbroken van een door de conservatieve partij Democrazia Cristiana gedegradeerd ziekenhuis. Dat inzetten als een voorbeeld begon toen iedereen door kreeg dat de bezetting werd geleid door vrouwen, en niet door een paar mannen van de autonome beweging (hoewel sommigen nog steeds twijfels hebben). Nadat de afdeling weer op gang was gekomen, overlaadden zelfs de artsen de feministen met lof: “Bravo! Dankzij hen zou de afdeling vanaf nu weer gaan functioneren.” Maar op dat moment stuurden ze hen zonder pardon naar huis, omdat ze indringers begonnen te worden. En omdat de uitzetting niet zo gemakkelijk werd geaccepteerd, probeerden ze de vrouwen onderling te verdelen door de “vuile alliantie” te voordelen tussen de feministen en de vrouwen van het Polikliniek Collectief, de enige georganiseerde groep die, hoewel anders dan de feministen, onmiddellijk begon met het handhaven van de abortuswet in het ziekenhuis.

Het veroordelen van die alliantie is puur instrumenteel: onze ‘vrienden’ die ons weer tot de orde willen roepen – met vakbond Unità voorop – vermijden namelijk om over een bepaald feit te praten: dat de kameradinnen van het Polikliniek Collectief bij ons als vrouwen aanwezig waren op de afdeling, en de eersten waren die de gezondheidsinstelling van binnenuit confronteerden op het dramatische moment dat de abortuswet werd ingevoerd. Zoals gewoonlijk wordt er geprobeerd om een politiek spel te spelen via vrouwenlichamen. Want, zoals meteen duidelijk was, zijn de doelwitten die worden aangevallen de initiatieven die het beheer uit handen nemen van de partijen die de gezondheidsinstelling besturen. De gezondheid van vrouwen is in dit spel volstrekt ondergeschikt.

Om de volledige beheersing door de artsen en politici (die elkaar de hand boven het hoofd houden) te herbevestigen, werd de “goede” feministen zelfs een zoethoudertje aangeboden in de vorm van een symbolische aanwezigheid – gegarandeerd door vier of vijf vrouwen die op de afdeling mochten terugkeren – onder welke voorwaarden is onduidelijk. Natuurlijk zou het op prijs worden gesteld als zij gratis werk bleven verrichten, wat altijd van pas kan komen, nadat ze de nodige afstand hadden genomen van het Collectief van de Polikliniek. En daar zit de kern: vrouwen worden geaccepteerd omdat ze hard werken, zolang ze niet te veel last veroorzaken. Maar als ze weigeren zich nog “als vrouwen” te gedragen, worden alle mannelijke tegenhangers gewoon woedend.

De strijd heeft een reeks problemen blootgelegd die velen liefst snel de doofpot in zouden willen stoppen. Het meest heikele punt betreft het werk. De liefhebbers van orde en tucht begonnen er een groot probleem van te maken dat er “krakers” stonden op de aangelegde lijst van activisten die mogelijk in aanmerking zouden komen voor banen in de kliniek. Ze deden er alles aan om de echte problemen achter de aanwezigheid van vrijwilligsters op de afdeling, en achter hun eis om aangenomen te worden, te verzwijgen. In plaats daarvan riepen ze andere dingen, zoals dat de krakers een instrument waren om de werkers die al op de wachtlijst voor de hele polikliniek stonden, te verdelen, enzovoort. Natuurlijk konden ze niet toegeven dat de vrouwen om twee specifieke redenen op de afdeling wilden blijven: a) omdat ze niet van onbetaald werk houden, b) omdat hun aanwezigheid de enige echte garantie was voor de vrouwen, aangezien de vraag wie er de controle heeft hen zo na aan het hart lag en zij een duidelijke visie hadden op hoe die controle uitgeoefend moest worden. Dan zouden er gênante zaken aan het licht zijn gekomen die moeilijk te hanteren waren. En bovendien waren de vrouwen op de afdeling aanwezig met de eis om niet alleen te werken, maar om dat op een bepaalde manier te doen, en ook dat is geen probleem dat je zomaar van tafel veegt.

Wat is onze relatie met de instellingen?

Tijdens de bezetting van de polikliniek hebben we geprobeerd om grip te krijgen op wat er binnen de instelling gebeurde via het werk van kameraden die er al werkten, als vrijwilliger of als ziekenhuiswerker. Dat was belangrijk voor de kwaliteit van de controle die we probeerden uit te oefenen, maar het leverde ook de nodige problemen voor ons op. Het werk, zowel vrijwillig als betaald, is iets wat onder de kameradinnen uitvoerig besproken moet worden: wat betekent het om in een instelling te werken en tegelijkertijd je professionele rol (bijvoorbeeld als arts, verpleegkundige, verloskundige, brancardier) te politiseren? En wat houdt vrijwilligerswerk in zelfbeheer in? En verder: hoe kan de motivatie van deze strijd worden verbonden met die van degenen die als “gebruikers” door de instellingen komen? En waaruit kan de steun van de beweging voor deze strijd bestaan? Op deze terreinen willen we vooruitgang boeken, en niet terugvallen. De strijd in de polikliniek kreeg specifieke vormen, juist door de positieve invulling van kwesties rondom gezondheidswerk. Kwesties, die al speelden binnen het Polikliniek Collectief, werden verder ontwikkeld, maar er kwamen ook eigen kwesties bij, zoals zelfhulp.

Wat we deelden met het Collectief was de wil om niet de tegenstanders te zijn van de vrouwen die voor een abortus kwamen, maar van de medische macht. Het uitgangspunt van de behoeften van vrouwen en de ervaring met zelfhulp bracht ons ertoe een vorm van zelfbeheer na te streven die de technische en beslissingsmacht van de artsen daadwerkelijk probeerde te ondermijnen, en niet alleen aan de kaak te stellen. De ervaring op de bezette afdeling ging in die zin te boven aan de drempel van wat een zorginstelling, en onze eigen organisatiecapaciteit, kon verdragen. In plaats van het voor te stellen als een model dat op de lange termijn direct haalbaar is, zouden we het moeten bezien als wat het werkelijk betekende in de beperkte tijd dat het duurde. Het was een ervaring die ons voor het eerst de praktische gevolgen liet zien die het luisteren naar onze behoeften kan hebben voor de organisatie van de zorg. Als je naar deze behoeften luistert, zonder ze ondergeschikt te maken aan voorwaarden die door anderen worden gesteld, wordt de normale zorgorganisatie volledig op zijn kop gezet, van begin tot eind in twijfel getrokken. Onze strijd ging niet alleen over hiërarchie en salaris, maar drukte ook een duidelijke wil uit tot het heroveren van kennis door ondergeschikte werkers ten opzichte van de artsen. Bovendien veronderstelde het project het delen van kennis tussen de kameradinnen op de afdeling en de vrouwen die voor een abortus kwamen. De fysieke bezetting van de afdeling, of de onderbreking van de normale ziekenhuisroutine, had de inhoud ervan niet kunnen uitdrukken zonder een complexe interactie met de artsen en hun kennis. Daarom is het absurd om de inhoud van deze strijd enkel te interpreteren in termen van het opeisen van een baan, of als een actie om de tekortkomingen van de instelling aan te pakken.

Verder was er een nauwe band met de vrouwen die kwamen voor een abortus, maar ook enige dubbelzinnigheid: de instelling is immers altijd een “tegenstander” die de gebruiker identificeert met de personen met wie ze daadwerkelijk te maken krijgt. Het meemaken van een “heftig” moment in de strijd leidde tot een sterke band tussen vrijwilligers, verpleegkundigen, feministen op de afdeling en de vrouwen die de ingreep moesten ondergaan. Maar misschien kunnen we niet altijd en alleen vertrouwen op de garanties die een beweging in volle gang biedt; er kunnen andere tijden komen, waarin onze controle minder doeltreffend is, meer van buitenaf komt, waarin onze mobilisatie zwakker is. Hoe zouden we ons met het oog daarop moeten organiseren? Kunnen we ons voorstellen om systematisch samen met de gebruiksters de instellingen binnen te gaan, om de fasen van het verblijf aan hun zijde te beleven, om na te kunnen gaan wat de artsen doen (zelfs als we geen werker van het ziekenhuis of de kliniek zijn)? Moet de strijd van vrouwen van buiten de instelling, die in hand willen hebben wat er binnen gebeurd, altijd gekoppeld zijn aan die van de vrouwen die er werken, en op welke manier? En is het mogelijk dat er verschillende of aanvullende manieren van organiseren zijn?

Natuurlijk, collectieve acties brengen het cruciale thema van organisatie weer op tafel. Zelfs als volledig zelfbestuur niet haalbaar is, en dat nog lange tijd niet zal zijn, noch binnen noch buiten de instituties, kunnen we die kwestie niet uit de weg gaan als autonomie ons werkelijk interesseert. En hier worden we niet alleen hard geconfronteerd met de externe realiteit, maar ook met onze eigen interne conflicten: enerzijds onze verlangens, anderzijds de noodzaak van techniek en taakverdeling. Reageren door te vluchten in het “privéleven” is een beetje zoals accepteren van het delegeren aan politieke organisaties, het accepteren van de grenzen die de mannelijke politiek aan onze strijd stelt, en dat is voor ons een groot risico. Het betekent namelijk verdeeld zijn, als een vanzelfsprekend gevolg van de maatschappelijke organisatie, tussen zij die wel en zij die geen garanties hebben, tussen vrouwen die – zij het ondergeschikt – deel uitmaken van een of andere hiërarchie van privileges op het gebied van werk, politiek of materiële levensomstandigheden, en vrouwen met wie het moeilijk is om punten van solidariteit te vinden, omdat zij meer gemarginaliseerd zijn dan de anderen. Ieder van ons weet dat ze in haar eentje haar uitbuiting niet volledig kan bestrijden, maar slechts ruimtes kan zoeken om beter te leven, om minder onderdrukt te worden. Dit lijkt voorlopig de enige uitweg, gezien de lange weg die de beweging moet afleggen in de zoektocht naar doelen die verder gaan dan de tot nu toe behaalde mijlpalen. De vormen van vervreemding, ondergeschiktheid en uitbuiting die ieder van ons ondergaat, zijn verschillend, en het zal tijd kosten om ze te ontdekken en met elkaar in verband te brengen.

Ondertussen versterkt onze collectieve zwakte de staat, dat wil zeggen: de mensen die ervoor zorgen dat we bevallen in omstandigheden die soms slechter zijn dan tweeduizend jaar geleden; die ons maken tot huishoudelijk werk-instrumenten in de verschillende vormen van erkende en onbetaalde arbeid. Deze instrumentaliteit is niet puur fysiek, maar ook psychisch. We beginnen ons te ontworstelen aan de fatalistische acceptatie van onze ondergeschikte positie ten opzichte van degenen die ons leven beheersen. We realiseren ons dat de eenzaamheid die we in één situatie ervaren, een voortzetting is van andere onderdrukkende situaties die elkaar in ons leven opvolgen. Het ziekenhuis is daar een goed voorbeeld van: een openbare dienst waar we in eenzaamheid gebruik van maken. De vrouw die een abortus of een bevalling ondergaat, wordt geïsoleerd op traumatische momenten in haar leven, net zoals ze dat wordt bij elke andere ziekenhuisopname, vooral als ze niet als een belangrijke cliënt wordt gezien. De normale gang van zaken binnen de instelling is voor haar onderdrukkend, zowel in vervallen ziekenhuizen als in goed uitgeruste klinieken. De onderdrukking komt in de eerste plaats voort uit de totale onmogelijkheid om controle te hebben over wat er met haar lichaam gebeurt. Maar onder welke voorwaarden zouden we kunnen ingrijpen om die controle te krijgen?

Het gebrek aan collectieve “strategieën” weegt zwaar op de kameraden die begonnen zijn de strijd aan te gaan met bepaalde institutionele realiteiten. Het isolement kan ervoor zorgen dat vragen die in deze ervaringen aanwezig waren, weer naar voren komen. Moeten we het dan maar opgeven ze beantwoorden? Of moeten we het politieke advies aanvaarden van degenen die erop aandringen om onze interventie te beperken tot externe controle – waarbij het onduidelijk is hoe effectief die kan zijn, tenzij die de deskundigen en hun kennis echt ter discussie stelt? Moeten we de artsen vertrouwen, wiens politieke bewustzijn zover reikt dat ze vrouwen toestaan hen te dienen zodat ze hun beroep beter kunnen uitoefenen, of dat ze misschien bereid zijn om enkele ondergeschikte taken aan vrouwen te delegeren, maar dat ze accepteren dat vrouwen in de frontlinie strijden om de weg vrij te maken voor andere waarden, voor manieren om de geneeskunde uit te oefenen die de instelling en daarmee hun eigen macht zouden ondermijnen?

Anderzijds geloven we niet dat de onderlinge politieke betrokkenheid van vrouwen nog los kan worden gezien van collectief beleefde situaties, die moeten worden geanalyseerd in hun alledaagsheid. Daarom zijn demonstraties op straat voor ons niet meer genoeg: we willen de strijd voeren op het terrein van het dagelijks bestaan. Op die manier kunnen de behoeften van iedereen misschien tot uiting beginnen te komen.

Silvia

Reacties (0)

Voeg nieuwe reactie toe

Wij tolereren geen: racisme, seksisme, transfobie, antisemitisme, ableisme enz.