Forum voor Anarchisme
ArtikelenDe AnarchokrantDossiersEventsWiki // Hulp bronnenContact // InzendingForum
|
anarchokrant7 november 2025

Herbert Marcuse en het “gespleten geweten” van de hedofascist (deel 1)

Author: Doorbraak.eu | GEPLAATST DOOR: De Anarchokrant | Bron: doorbraak.eu

Herbert Marcuse, de neo-marxistische filosoof die eind jaren zestig uitgroeide tot held van de linkse studentenbeweging, heeft de afgelopen jaren een verrassende comeback gemaakt. Net als eind jaren zestig staat ook nu zijn klassieker “De eendimensionale mens” uit 1964 centraal. Een nieuwe vertaling in 2023, met een voorwoord door Thijs Lijster, gevolgd door diverse artikelen, boeken, lezingen en podcasts, wezen op de blijvende actualiteit van zijn kritische analyse van de “eendimensionale maatschappij” – een maatschappij waarin alle kritisch bewustzijn en fundamentele oppositie gesmoord worden in technocratisch bestuur, consumentisme en “repressieve tolerantie”.

Maar is een eerder boek van Marcuse inmiddels niet relevanter voor onze tijd, namelijk “Eros en cultuur” uit 1955? In dat boek onderzoekt hij, via een vernieuwende combinatie van Marx en Freud, de relatie tussen economische en seksuele onderdrukking. Daarmee groeide Marcuse uit tot een van de belangrijkste denkers van de seksuele revolutie van de jaren zestig – een revolutie die nu echter zwaar onder druk staat door conservatief rechts-populisme en neo-fascisme. In dit artikel zal ik deze opvallende opkomst van een strengere seksuele moraal begrijpelijk proberen te maken vanuit Marcuse’s freudo-marxisme. Een belangrijke conclusie die we daaruit kunnen trekken, is dat Marcuse’s begrip van de “eendimensionale maatschappij” niet meer onverkort voor onze tijd geldt: in zekere zin beleven we nu een terugkeer van de tweedimensionale mens, voor wie radicale maatschappij-kritiek en -verandering weer levende opties zijn. Dat maakt onze tijd zowel ontzettend spannend en kansrijk alsook uiterst gevaarlijk. Tot slot zullen we kijken naar wat dit betekent voor de vooruitzichten voor linkse politiek.

Het “gespleten geweten” van de hedofascist

Er is iets geks aan de hand met het rechts-populistische “geweten” van Trump en consorten. Of, als deze ethische term hier slecht op z’n plaats lijkt, met het rechts-populistische “superego” (“Über-Ich”) – zoals Freud die psychische instantie noemde die ons schuldig laat voelen en beveelt wat we moeten of juist verbiedt wat we niet mogen. In het rechts-populisme heeft dit superego namelijk een contradictoire vorm aangenomen, waarbij dat wat ons consumentistisch bevolen wordt – namelijk onbeperkt genieten – ons tegelijk in zijn seksuele gedaante conservatief verboden wordt: Enjoy/Repress!

Deze paradox laat zich goed illustreren aan de hand van een recent artikel van filosoof Thijs Lijster, waar hij de meest extreme tendens in het huidige rechts-populisme kenschetst als “hedofascisme” – een samentrekking van “hedonisme” en “fascisme”. Hij wijst daarmee op het aanzienlijke verschil met het klassieke fascisme van de jaren twintig en dertig: “Waar de Duce zich liet fotograferen met ontbloot en gespierd bovenlijf […], daar gaat the Donald op de foto met driehonderd hamburgers.” (Lijster 2025: 46). Trumps hamburgers symboliseren wat het huidige fascisme uniek maakt als hedofascisme: “de belofte van een terugkeer naar excessieve consumptie” (Lijster 2025: 46).

Het klassieke fascisme draaide om afzien, om militaire discipline en zelfopoffering voor “Volk” en “Natie”; hedonisme werd veroordeeld als linkse, ontaarde decadentie. Het hedofascisme is weliswaar ook sterk nationalistisch (“Make America Great Again”, “Wij zijn Nederland”), maar – zoals Lijster opmerkt – dit nationalisme draait om “een gemeenschap die niks kost” (Lijster 2025: 47), dus geen zelfopoffering vereist maar juist recht geeft op white male privilege en het onbeperkte consumentisme waar links tegen te hoop loopt. Als het gaat om de relatie tot genot, zijn de rollen van links en rechts in de loop van enkele decennia omgedraaid, aldus Lijster:

“Wat dit betreft ligt het hedofascisme niet enkel in het verlengde van de jaren dertig, maar evenzeer in dat van de jaren zestig […]. Waren het toen de linkse bewegingen die succesvol een monopolie claimden op genot (vrije liefde, drugs, het breken van sociale normen), daar klinkt die claim nu het duidelijkst door bij extreem-rechts. Andersom wordt links tegenwoordig juist geassocieerd met het afzien van genot. Als links aan de macht is, zo heet het, mag je straks niets meer: niet meer op vakantie, niet meer barbecueën, niet meer flirten, geen foute grappen meer maken.” (Lijster 2025: 46).

Vandaar de aantrekkingskracht van de rechts-populistische “middelvinger” tegenover het belerende “linkse vingertje”. Trump is dé belichaming van die middelvinger. Hij is daarmee volgens Lijster tevens de ideale belichaming van het rechts-populistische superego:

“Trump belichaamt de imperatief om te genieten – niet toevallig ook de reclameslogan van zijn favoriete drankje: Enjoy! – en zijn volgers worden daarmee opgezadeld met een gevoel dat niet genoeg te doen. Het superego, zo leert de psychoanalyse, zadelt ons op met een niet inlosbare schuld: we kunnen er nooit gerust op zijn dat we aan de verwachtingen van de vader hebben voldaan. Ook het verlangen van Trump is een schuld die we nooit volledig kunnen inlossen. Je kunt immers nooit genoeg genieten, je kunt altijd meer vreten en vervuilen, hardere grappen maken, meer pussies grabben. Er ligt altijd meer genot aan de horizon.” (Lijster 2025: 48)

Hoe treffend Lijster de huidige politieke situatie ook verheldert, toch wringt er iets in zijn analyse van het hedofascisme. Eén aspect van de huidige opkomst van het rechts-populisme laat hij namelijk buiten beschouwing: de strengere conservatieve seksuele moraal die steevast met deze opkomst gepaard gaat. Wat dat betreft heeft Lijster géén gelijk als hij stelt dat “het hedofascisme niet enkel in het verlengde van de jaren dertig [ligt], maar evenzeer in dat van de jaren zestig”. De seksuele revolutie van de jaren zestig – met verworvenheden als vrije liefde, anticonceptie, recht op abortus, ruimte voor homo’s en lesbo’s, seksuele voorlichting – wordt juist in rap tempo afgebroken door figuren als Trump en Poetin. Van Amerika tot Rusland, overal staan rechts-populistische politici op die seksuele vrijheden willen terugdringen of zelfs helemaal afschaffen, ten faveure van een conservatieve patriarchale hetero-normativiteit. Ook in Nederland zien we deze ontwikkeling, getuige onder andere het jaarlijkse gekrakeel rond de “Week van de lentekriebels”, de seksuele voorlichting op scholen waar kinderen “geseksualiseerd” zouden worden en blootgesteld aan “transgenderindoctrinatie”.

Als echter Enjoy! het superego-bevel van het hedofascisme is, hoe verhoudt zich dat dan tot het superego-verbod op seksueel genot – Repress! – dat uit het parallel oprukkende conservatisme spreekt? Zien we hier niet een rare tegenspraak in het rechts-populistische superego, dat enerzijds in de vorm van het hedofascisme het hedonisme van de jaren zestig wil voortzetten of zelfs intensiveren, maar tegelijk in zijn conservatieve gedaante de seksuele revolutie van de jaren zestig wil terugdraaien? Vanwaar deze paradoxale, uiterst ambivalente verhouding tot genot die hedendaags rechts kenmerkt? Hoe kunnen we dit vanuit een links perspectief begrijpen?

Aangezien we hier te maken hebben met de psychoanalytische problematiek van het superego, ligt het voor de hand dat we gebruikmaken van de inzichten van het freudo-marxisme, de combinatie van marxistische kapitalismekritiek en Freudiaanse psychoanalyse, die in het westers marxisme zo’n belangrijke rol heeft gespeeld, van onder andere Reich, Fromm en Marcuse naar Žižek en McGowan. Vooral het freudo-marxisme van Marcuse zal hierbij relevant blijken: zijn centrale begrippenpaar van “surplus-repressie” en “repressieve desublimatie” drukt precies deze paradoxale ambivalentie ten opzichte van genot uit. Via Marcuse kunnen we het “gespleten geweten’ van de hedofascist begrijpen als de psychische uitdrukking van de interne contradictie van het neo-liberalisme: tussen ongebreideld consumentisme en neo-liberale precariteit.

Enjoy! Het consumentistisch superego

Om de contradictie in het rechts-populistische superego te begrijpen, is Freud alleen ongeschikt; zijn psychoanalyse kent uitsluitend het repressieve superego. Volgens Freud ontstaat het superego als de geïnternaliseerde autoriteit van de strenge vader en – in het verlengde daarvan – de maatschappij die van haar leden eist dat ze (samen-)werken in plaats van “egoïstisch” hun genot na te jagen. Wat Freud het “lustprincipe” noemde, moet ten faveure van beschavingsarbeid onderdrukt worden. Een superego dat Enjoy! beveelt zou voor Freud even absurd zijn als een vader die zijn zoon beveelt om met zijn moeder te trouwen.

Toch is het hedonistische superego niet onbekend in de latere psychoanalyse. Begin jaren zeventig signaleerde de Franse psychoanalyticus Lacan dat de imperatief Jouir! (Geniet!) was uitgegroeid tot een nieuw superego. Lacan betoogde dat achter de rebellie van mei ‘68 een heimelijk verlangen schuilging naar een nieuwe vader-autoriteit, een nieuw superego dat zijn uitdrukking vond in het gebod om te genieten: “Niets dwingt ons te genieten behalve het superego. Het superego is de imperatief van genot (jouissance) – Geniet!” (Lacan 1999: 3)

Begin jaren negentig werd Lacans analyse van dit nieuwe superego door Žižek in marxistische richting uitgewerkt. Zoals de door Žižek beïnvloedde McGowan uitlegt: “Wat Lacan bij zijn theoretisering van het superego vergat is dat alleen in de kapitalistische moderniteit het superego de vorm aanneemt van een gebod om te genieten.” (McGowan 2025: 133) Volgens Žižek duidde de overgang van Freuds analyse van het superego naar Lacans analyse namelijk op een bredere transformatie binnen het kapitalisme gedurende de 20ste eeuw:

“Als de Freudiaanse theorie in haar traditionele configuratie toegesneden was op de verklaring van het standaard kapitalisme, dat steunde op een traditionele ethiek van beheersing en repressie, dan is Lacan perfect om de paradoxen van het permissieve laat-kapitalisme te verklaren.” (Žižek in Taylor 2005)

Zižek duidt hier op de overgang van klassiek kapitalisme – gebaseerd op uitbuiting van arbeid – naar post-modern laat-kapitalisme, waar de uitbuiting verschoof naar de sfeer van consumptie. Om het door Keynes gevreesde spook van onderconsumptie uit te bannen, maar ook om arbeidersonrust en uiteindelijk revolutie te vermijden, werd na de Tweede Wereldoorlog de nivellerende verzorgingsstaat ingevoerd en werden de lonen verhoogd, zodat luxe-consumptie ook voor steeds meer arbeiders mogelijk werd. Daarmee onderging het accumulatieregime van het kapitalisme een drastische verandering (Aglietta 1979). Om toch winst te garanderen, moest het kapitaal haar uitbuiting verschuiven van westerse arbeid naar nieuwe uit te buiten gebieden: westerse consumptie en niet-westerse arbeid.

In het Westen werd constant toenemende consumptie een noodzaak om de kapitalistische winstmachine draaiende te houden. Het was deze maatschappelijke noodzaak tot consumptie die volgens Žižek tot uitdrukking kwam in het nieuwe hedonistische superego. Aldus McGowan: “De maatschappelijke eis van het kapitalisme is om complete bevrediging te bereiken [door consumptie], het superego is de psychische instantie die verantwoordelijk is voor het handhaven van deze eis.” (McGowan 2025: 133)

Marcuse’s positie tussen Freud en Lacan/Zizek

Aan de hand van Lacan, Žižek en McGowan begrijpen we hoe het hedofascistische verlangen naar “excessieve consumptie” wortelt in de consumentistische wending van het laat-kapitalisme. Het hedofascistische superego-gebod Enjoy! is het consumentistische superego on steroids zogezegd. Maar dat zegt nog niets over de strengere conservatieve seksuele moraal die evenzeer deel uitmaakt van het huidige rechts-populistische superego – iets waar zowel McGowan als Lijster aan voorbijgaan. We begrijpen, kortom, nog steeds niet waarom dit superego een in zichzelf tegenstrijdige vorm heeft aangenomen: Enjoy/Repress!

Signaleerde Lacan begin jaren zeventig dat het traditionele, genot-verbiedende superego was afgelost door het hedonistische superego, nu lijkt het alsof dat repressieve Freudiaanse superego een comeback heeft gemaakt en gebroederlijk naast het Lacaniaanse superego bestaat. Om dit te begrijpen, hebben we zoals gezegd Marcuse nodig. Zijn freudo-marxistische begrippenpaar van “surplus-repressie” en “repressieve de-sublimatie” drukt precies die ambivalente houding tegenover genot uit die zo kenmerkend is voor het hedofascisme. Wat dit betreft neemt Marcuse een verhelderende tussenpositie in tussen enerzijds de eerste freudo-marxisten, die nog dicht bij Freud stonden, en anderzijds de latere Lacaniaanse marxisten Žižek en McGowan.

Dat is niet verwonderlijk, aangezien Marcuse ook in historisch opzicht een tussenpositie innam: nadat de eerste freudo-marxistische werken van Reich en Fromm in de jaren dertig en veertig waren verschenen, ontwikkelde Marcuse zijn eigen freudo-marxistische inzichten in de jaren vijftig en zestig, terwijl Lacan zijn ideeën over het hedonistische superego pas begin jaren zeventig ontwikkelde, waar Žižek vervolgens in de jaren negentig mee verder ging. Staat Marcuse met zijn begrip “surplus-repressie” dichter bij zijn voorgangers Freud, Reich en Fromm, met zijn begrip “repressieve de-sublimatie” anticipeert hij op Lacan en Žižek. Deze tussenpositie maakt Marcuse bij uitstek geschikt om het “gespleten geweten” van het hedofascisme vanuit freudo-marxistisch oogpunt begrijpelijk te maken.

Surplus-repressie: Marcuse’s historisering van Freud

Zoals gezegd plaatst Žižek het door Freud geanalyseerde repressieve superego in de context van het klassieke kapitalisme. Het is precies deze connectie tussen economische uitbuiting en libido-onderdrukking die Marcuse met zijn notie van surplus-repressie begrijpelijk probeerde te maken. Hij reageerde daarmee tevens op een probleem dat in het vroege freudo-marxisme was ontstaan.

Het probleem was dat Freuds psychoanalyse wezenlijk conservatief was, in die zin dat Freud “libido-repressie” zag als inherent aan beschaving als zodanig. De voor de beschaving noodzakelijke repressie van het libido zou altijd en overal een “onbehagen in de cultuur” met zich meebrengen (Freud 1999). Seksuele bevrijding kon voor Freud slechts terugval in prehistorische barbarij betekenen. Door Marx met Freud te verenigen, leken de freudo-marxisten dus bij voorbaat afstand te nemen van de mogelijkheid van een niet-repressieve samenleving. De uitdaging was om Marx en Freud zodanig te combineren dat er – ondanks Freuds diepgewortelde conservatisme – uitzicht bleef op een emancipatoir perspectief, voorbij het heersende kapitalisme. Het was bovenal Marcuse die deze uitdaging in “Eros en cultuur” (1955) op zich nam (zie Jay 1973: 106). Hij deed dat door niet alleen Marx met Freud, maar omgekeerd ook Freud met Marx aan te vullen, oftewel door Marx te psychologiseren en Freud te historiseren.

Dat de psychoanalyse marxistisch geïnterpreteerd kon worden, werd overigens al door Freud zelf gesuggereerd, toen hij de interne connectie tussen economische schaarste en de noodzaak tot libido-repressie benadrukte. Zo zegt Freud in “Het onbehagen in de cultuur” dat libido-repressie wortelt in “de dwang van een economische noodzakelijkheid” (Freud 1999: 343). Van nature zou de mens beheerst worden door het “lustprincipe”, maar deze aangeboren hedonistische houding botst op de harde realiteit van de schaarste. Tegenover het lustprincipe zou daarom in de psyche een “realiteitsprincipe” ontstaan. “Hier ligt een centrale gedachte van Freuds theorie”, aldus Marcuse:

“Als er geen oorspronkelijke ‘arbeidsdrift’ is, dan moet de voor het onaangename werk nodige energie worden ‘onttrokken’ aan de primaire driften, dus aan de seksuele driften […]. In Freuds ogen krijgt de cultuur dus ‘een groot quantum psychische energie’ dat ze nodig heeft door die aan de seksualiteit te onttrekken.” (Marcuse 2022: 98)

Volgens Freud wordt het libido in naam van de beschaving onderdrukt en “gesublimeerd”, dat wil zeggen gekanaliseerd in nuttige arbeid en bevredigd op een ‘hoger’ niveau zoals in sport, wetenschap en kunst. Alleen in de vrije scheppingen van de verbeelding mag het lustprincipe zich nog min of meer onbeperkt uitleven; bevrediging is daar immers “slechts fantasie”, geen werkelijkheid en dus maatschappelijk ongevaarlijk.

Gedwongen door economische schaarste zou volgens Freud élke maatschappij aan de repressieve eisen van het realiteitsprincipe en de sublimatie van libidinale energie moeten voldoen. Marcuse meende echter dat Freud daarmee de historische relativiteit van het begrip “schaarste” over het hoofd zag. Vanuit marxistisch oogpunt hangt de mate waarin een maatschappij geteisterd wordt door schaarste immers niet alleen af van de stand van de technologische ontwikkeling van de productiemiddelen, maar ook van de politiek-economische ordening van die maatschappij. Freuds argument dat schaarste en dus libido-repressie inherent zijn aan elke beschaving werd dan ook door Marcuse afgewezen:

“Dit argument, dat steeds weer in Freuds metapsychologie opdoemt, is echter onjuist in zoverre het deze situatie aan het brute feit van de schaarste toeschrijft. In werkelijkheid is de situatie echter het gevolg van een bepaalde maatschappelijke ordening van de schaarste […].” (Marcuse 2022: 60)

Door Marcuses marxistische historisering van Freuds psychoanalyse wordt diens begrip van libido-repressie een stuk vloeibaarder. Om te beginnen moet er volgens Marcuse onderscheid worden gemaakt tussen ‘gewone’ basis-repressie (noodzakelijk voor beschaving als zodanig) en surplus-repressie. Deze laatste is de extra libido-repressie die nodig is om de economische onderdrukking in een klassenmaatschappij in stand te houden:

“Surplus-repressie (overbodige, overmatige onderdrukking) gebruik ik als term voor de beperkingen die nodig worden door de sociale overheersing. […] Deze additionele controles, die verder gaan dan de voor een menselijke samenleving noodzakelijke, komen voort uit de specifieke instellingen van maatschappelijke en culturele overheersing […].” (Marcuse 2022: 59-61)

Dat Marcuse hier het voorvoegsel “surplus-” gebruikt, duidt niet alleen op het “overbodige, overmatige” karakter van deze repressie. Voor de goede verstaander is het tevens een impliciete verwijzing naar Marx’ begrip van “surplus-waarde”, waarop elke klassenmaatschappij is gebaseerd. Surplus-waarde is wat de arbeidende klasse extra produceert (door surplus-arbeid), bovenop de minimale welvaart die de arbeidersklasse voor haar voortbestaan nodig heeft (en die volgens Marx de marktprijs van arbeid bepaalt). Het is dit economisch surplus dat door de heersende klasse als winst wordt afgeroomd. Surplus-repressie is bij Marcuse de extra libido-repressie die nodig is voor psychische aanpassing aan deze klasse-overheersing en de bijbehorende kunstmatige schaarste, die door afroming van de surplus-waarde ontstaat. Daardoor moet de arbeider immers meer werken dan strikt noodzakelijk is (surplus-arbeid), waardoor hij zijn drang tot vrije levenslust nog verder moet onderdrukken (surplus-repressie).

Door deze marxistische herinterpretatie van de psychoanalyse kon Marcuse het conservatisme van Freud omzeilen en uit het freudo-marxisme een revolutionair perspectief afleiden. Om te beginnen zou het – door Freud onmogelijk geachte – “psychoanalytisch Utopia” van een “niet-repressieve beschaving” (Marcuse 2022: 143) een stuk dichterbij komen in een klasseloze maatschappij, waar geen surplus-repressie van het libido meer nodig is. Een dergelijke “volwassen beschaving” zou volgens Marcuse zodanig zijn “dat de moeiteloze bevrediging van behoeften mogelijk zou worden zonder dat deze bevrediging nog langer systematisch zou worden verhinderd door overheersing. […] Eros, de levensdrift, zou in ongekende mate worden vrijgemaakt.” (Marcuse 2022: 162)

Daarvoor is echter wel een revolutionaire transformatie van het kapitalisme nodig, want “de erotische energie van de levensdriften kan niet worden bevrijd onder omstandigheden van louter op winst gerichte welvaart” (Marcuse 2022: 28). De seksuele revolutie moest tevens een socialistische revolutie zijn.

De “techno-erotische utopie” van een niet-repressieve samenleving

Maar socialisme alleen is volgens Marcuse niet voldoende om het “psychoanalytisch Utopia” te realiseren. Daarvoor is ook technologische ontwikkeling nodig. Want, zo betoogt Marcuse in lijn met Marx: hoe verder de technologie ontwikkeld wordt, hoe hoger de economische productiviteit en algehele welvaart, hoe minder de schaarste en – Freudiaans gezien – hoe minder libido-repressie er nodig is. Kortom, waar socialistische herverdeling slechts afrekent met surplus-repressie, daar vermindert de technologische ontwikkeling van de productiemiddelen de maatschappelijke noodzaak van basis-repressie als zodanig. “Immers”, zo legt Marcuse uit,

“de behoefte aan [seksuele] onthouding en inspanning [door onaangename arbeid] is dan sterk verminderd door de materiële en intellectuele vooruitgang, en de beschaving zou het zich in feite kunnen veroorloven een aanzienlijke hoeveelheid voor beheersing en zware arbeid gereserveerde energie vrij te geven.” (Marcuse 2022: 103-104)

In die zin is het “psychoanalytisch Utopia” voor Marcuse óók een technologische utopie, een “techno-erotische utopie” zogezegd. Volgens Marcuse lag de mogelijkheid daarvan besloten in de ontwikkeling van het kapitalisme zelf. Gedreven door de logica van winstmaximalisatie zal elke kapitalist ernaar streven om de productiekosten naar beneden te brengen, en dus om dure menselijke arbeidskracht zoveel mogelijk overbodig te maken door technologische alternatieven: van stoommachine tot lopende band, van automatisering tot volledige robotisering, van rekenmachine tot zelfstandig werkende AI. Het ideale eindresultaat, zo voorzag Marcuse, is een situatie waarin de noodzaak voor menselijke arbeid geheel is verdwenen:

“Het lijkt erop dat automatisering tot aan de grenzen van de technische mogelijkheden onverenigbaar is met een samenleving die gebaseerd is op de private exploitatie van menselijke arbeidskracht in het productieproces.” (Marcuse 2023: 68)

In navolging van Marx spreekt Marcuse hierbij van het “Rijk van de Vrijheid” dat mogelijk wordt door de technologische overwinning op het “Rijk van de Noodzaak”, waar de mens gedwongen door schaarste moet werken. Wat Marcuse aan Marx toevoegt is het psychoanalytische idee dat in deze utopische situatie, waarin menselijke arbeid door technologie overbodig is gemaakt, er dus ook geen libido-repressie meer nodig is. Het technologische “Rijk van de Vrijheid” is voor Marcuse tevens het rijk van het volledig bevrijde libido:

“De technologische processen […] zouden de individuele energie kunnen vrijmaken voor een nog niet te overzien bereik van de vrijheid, voorbij de pure noodzaak. […] Het zou de mogelijkheid openen van een wezenlijk nieuwe menselijke werkelijkheid – namelijk een bestaan in vrije tijd op basis van vervulde levensbehoeften.” (Marcuse 2023: 36, 249)

Voor Marcuse was de snel groeiende welvaart in de “geavanceerde industriële maatschappijen” van de jaren vijftig en zestig een belangrijke stap in de richting van deze “techno-erotische utopie”. Inderdaad lieten de westerse maatschappijen een steeds grotere seksuele vrijheid zien, uitmondend in de seksuele revolutie van de jaren zestig.

Deel twee volgt binnenkort.

Peter Sas

Reacties (0)

Voeg nieuwe reactie toe

Wij tolereren geen: racisme, seksisme, transfobie, antisemitisme, ableisme enz.