ANARCHISME TEGEN DE STAAT – Deel 3: Gemeenschap – Federatie
Kreeg in het tweede deel het anarchisme als organisatietheorie ruime aandacht (zie Online), draait het in dit afsluitende deel vooral om de verschijnselen gemeenschap en federatie. Dit wordt ontleend aan de omvangrijke bijdrage in het internet-tijdschrift espero (nr. 9/10, 2024) van de Duitse libertaire pedagoog Ulrich Klemm. Die schrijft over het vrijheidsbeginsel dat hij plaatst binnen een libertaire theorie over socialisatie. De titel van zijn bijdrage luidt dan ook ‘Prinzip Freiheit _ Für eine Theorie libertairer Vergesellschaftung’ (71-131). In een vertaling en bewerking van een aantal paragrafen richt ik mij hoofdzakelijk op zijn organisationele uitwerkingen. Daardoor ontstaat er een kleine geschiedenis van het anarchisme. De cijfers in de tekst tussen (..) verwijzen naar de noten in de bijdrage in espero, zie Online. Van wege de lengte heb ik het stuk in drie delen gesplitst. Hieronder deel 3. [ThH]
Gemeenschap en federatie
Deze historische analyse en reconstructie, of die nu van sociale of culturele aard is, vereist een aanvullend systematisch onderzoek om de eigenheid van het anarchisme te concretiseren. De originaliteit van het anarchisme als onderdeel van de culturele en sociale geschiedenis van de 19e eeuw wordt onderzocht aan de hand van een sociologische vraag over organisatieprincipes, wat betekent dat het gaat over de organisatorische sociologische bijzonderheden van de anarchistische theorie en praktijk.
Exemplarisch voor deze anarchistische claim is het inzicht dat Rudolf Rocker (1873-1958) verschaft. Hij is de vertegenwoordiger van het Duitse anarchosyndicalisme in het eerste deel van 20e eeuw, dat aard en het doel van het anarchisme tekent en waaruit hij de volgende organisatorische principes afleidt:
‘Wij noemen anarchisme die stroming in het socialistische denken die streeft naar een vernieuwing van het sociale leven op basis van persoonlijke vrijheid en sociale gelijkheid. De anarchist is van mening dat zo’n vernieuwing niet van bovenaf kan worden gedicteerd door een consortium van wetgevers of door welke regering dan ook, maar zich organisch moet ontwikkelen vanuit de boezem van de bevolking en eerst zijn doel in het leven tot uitdrukking moet brengen als een definitieve overtuiging.’
‘Om deze reden streven wij er niet naar om de politieke macht te grijpen – het onveranderlijke doel van alle politieke partijen – maar om de staat en al haar organen uit het sociale leven te elimineren, aangezien de staat in zijn essentie altijd niets anders is geweest en nooit iets anders kan zijn, dan onderwerpend instrument.’
‘De anarchist streeft er dus niet naar om voet aan de grond te krijgen in de heersende instellingen van de hedendaagse maatschappij: hij bestrijdt deze instellingen tot het uiterste en bevordert alleen die organisatiestructuren en instellingen die spontaan uit de massa’s ontstaan, hun directe behoeften verdedigen en het individu de grootst mogelijke vrijheid en de uitoefening van bewuste solidariteit en wederzijdse hulp gunnen. Vrijheid en solidariteit, die synthetisch samenkomen in het concept van sociale rechtvaardigheid, zijn de hoekstenen van de anarchie. (148)
Eenzelfde positie is aan te treffen bij Erich Mühsam in de septemberuitgave van 1930, van zijn tijdschrift Fanal, waarin hij de samenhang tussen vrijheid een organisatievorm toelicht:
‘De samenleving van de vrijheid is een organisme, dat wil zeggen een verenigd en daarom harmonieus functionerend levend wezen; dit onderscheidt haar van de staat en elke centrale autoriteit, waar een mechanisme de functies van het organische leven probeert te vervangen en waar de zaken van de gemeenschap niet gezamenlijk worden beheerd, maar mensen door andere mensen worden gedwongen opgelegde plichten na te leven. Het volstaat hier de twee mogelijkheden voor menselijke coëxistentie met elkaar te vergelijken.’
‘Het systeem van top-down-bestuur, het systeem van centralisatie van macht, heeft over de hele wereld de overhand gehad en heeft het tot nu toe overleefd, zonder dat er ooit serieuze uitdagingen zijn geweest. Het systeem van federatie van onderop, van bondgenootschappen, van kameraadschap en vrijheid, dit systeem van orde door vrijwillige bondgenootschappen, moet het bewijs leveren van zijn toepasbaarheid in de echte wereld, vanuit het verre verleden van de menselijke geschiedenis en vanuit de dagelijkse voorbeelden van de dierenwereld om ons heen. Iedereen die vertrouwen heeft in de toekomst van de vrijheid zal niet toestaan dat dit wordt beroofd door de bezwaren van het tastbare, praktische heden.’ (152)
Mühsam’s politieke onderscheid tussen een regeringssysteem en een federatiesysteem is, vanuit sociologisch perspectief, ook een kwestie van de organisatie van sociale, politieke en economische levenscontexten. Hier vinden we, zoals nog zal blijken, wellicht het meest consistente en pragmatische alternatief voor de heersende – in de dubbele zin van het woord als dominante en machtige – gecentraliseerde organisatorische technocratie van het moderne tijdperk.
Terugkijkend en naar het heden gericht, beschrijft de Engelse architect, sociaal wetenschapper en anarchist Colin Ward (1924-2010) het anarchisme als een organisatietheorie (153) en stelt dat het primair gedefinieerd kan worden door vier principes:
‘De organisaties moeten 1) vrijwillig, 2) functioneel, 3) tijdelijk en 4) klein zijn. Ze moeten om voor de hand liggende redenen vrijwillig zijn. Onze pleidooien voor individuele vrijheid en verantwoordelijkheid zouden zinloos zijn als we tegelijkertijd organisaties zouden eisen waarvan het lidmaatschap verplicht is. Om soortgelijke voor de hand liggende, maar niet altijd overwogen, redenen, zouden ze een echte functie moeten hebben. Organisaties blijven doorgaans bestaan, zelfs als ze geen functie meer hebben of hun vroegere functies hebben overleefd.’
‘Ze zouden in de tijd beperkt moeten zijn, juist omdat het permanente bestaan een van de factoren is die de aderen van een organisatie verkalkt, doordat het de interesse in haar eigen voortbestaan stevig verankert en zo de neiging vertoont om de belangen van de functionarissen te dienen in plaats van de uitoefening van de schijnbare functies. Ze moeten klein zijn, want in kleine groepen waar mensen elkaar kennen, kunnen de bureaucratische en hiërarchische tendensen die inherent zijn aan elke organisatie zich het minst ontwikkelen.’ (154)
Wanneer we hier spreken van een anarchistische organisatietheorie, betekent dit dat anarchisme gezien wordt als een doel van maatschappelijke ontwikkeling en als een sociale methode als voorwaarde voor de structurering van het dagelijks leven. Met andere woorden: als het doel de grootst mogelijke vrijheid is, dan kan de weg ernaartoe alleen worden bereikt via libertaire structuren in de vorm van vrijwillige verenigingen. Dat vereist een federale en egalitaire sociale structuur en ook een collectieve wil en consensus, die de Duitse anarchist Gustav Landauer (1870-1919) al in zijn essay over organisatievraagstukken in 1909 beschreef. (155)
Vóór de Eerste Wereldoorlog probeerde Landauer deze claim te verwezenlijken met zijn Socialistische Bond, die zichzelf zag als een bond van bonden en op basis daarvan bijvoorbeeld oproept tot de oprichting van nieuwe nederzettingen en scholen (157).
Dit organisatieprincipe, dat we in een soortgelijke vorm bij andere anarchisten terugvinden, omvat (a) het principe van de autonomie van het individu en (b) de federale verbinding tussen individuen en groepen. Hiervoor is echter wel de vrijwillige erkenning van deze principes vereist. Het anarchisme laat deze organisatiestructuur, die op alle gebieden van het menselijk leven van toepassing is, niet over aan een instelling of beroepsgroep, partij of intellectuele avant-garde, maar vertrouwt op het bewustzijn van het individu, op zijn wil en zijn overtuiging.
Dit systeem, dat in grote mate afhankelijk is van een revolutionair ongeduld (158) en van de vitaliteit en spontaniteit van het individu, is ook minder controleerbaar en te kanaliseren. Het brengt onzekerheden en onvoorziene omstandigheden met zich mee en vereist een permanente dialoog, evenals het vermogen om besluitvorming tot stand te brengen door middel van communicatieve actie.
De vier organisatorische parameters die Colin Ward noemt – vrijwillig, functioneel, tijdelijk en klein – krijgen een ideologisch kader door het concept van gemeenschap, dat ideaaltypische anarchistische organisaties en instellingen een organisch en natuurlijk karakter geeft.
Deze geest, die duidelijk te vinden is bij Landauer, wordt nog explicieter benadrukt door Martin Buber (159) en wordt het paradigma van een libertaire utopie: ‘De gemeenschap is de uitdrukking en ontwikkeling van de oorspronkelijke, natuurlijk verenigde, door verbinding gedragen wil, die de totaliteit van de mens vertegenwoordigt’ (160) en wordt door Buber (1878-1965) gezien als een gegroeide verbondenheid (161). Daarentegen verschijnt de maatschappij als ‘een geordende scheiding, extern bijeengehouden door dwang, contract, conventie en publieke opinie’ (162). In deze classificatie verwijst Martin Buber naar de Duitse socioloog Ferdinand Tönnies (1855-1936), die dit onderscheid voor het eerst maakte in 1887 en een baanbrekende analyse leverde voor de sociologie van de 19e eeuw. (163)
[Ik wijs hier nog op een recente (mei 2025) en indringende bespreking van het boek van de Duits-Joodse filosoof Martin Buber, getiteld Paden in Utopia, dat Buber voltooide in 1945 (in het Nederlands vertaald, uitgekomen in 1972). De bespreking is van de Franse filosoof Patrick Marcolini en vertaald uit het Frans door Johny Lenaerts, te lezen op de site Sociale Ecologie, zie Online; thh.]
De kern van de kwestie
Wat is de kern van deze anarchistische opvatting van een nieuwe samenleving, zoals verwoord door Rocker, Bakoenin, Ward, Landauer en Buber – en uitspraken in dezelfde trant ook te vinden bij andere anarchisten zoals Kropotkin, Paul Goodman of Herbert Read? Wel, alle benaderingen hebben te maken met de transformatie van de gebureaucratiseerde, hiërarchische en gecentraliseerde staat in een federale unie van autonome gemeenschappen en individuen, of liever met een nieuwe politieke en filosofische theorie van sociale organisatie.
Dit anarchisme vraagt om een nieuwe manier van denken en een nieuwe kijk op de wereld als uitgangspunt en voorwaarde voor een vrije samenleving. Vanuit het perspectief van de systeemtheorie is dit de transformatie van extern gecontroleerde systemen naar zelfgecontroleerde, autopoëtische systemen. Volgens de Oostenrijkse econoom en bestuurskundige Fredmund Malik (1944) botst het idee echter met ‘de diepgewortelde vorm van rationalisme, volgens welke alleen datgene wat een centraal controleorgaan bewust beveelt, doelmatig kan zijn’ (170).
Er moet dus allereerst een breuk in de geest gemaakt worden, een breuk met de sociale en politieke realiteit die gewend is aan autoriteit, hiërarchieën en zelfgekozen onvolwassenheid, aldus Ulrich Klemm. En daarmee zijn we, voeg ik (thh.) toe, ruim vier eeuwen terug in de tijd toen de jurist en politiek filosoof Étienne de la Boétie (1530-1563) de problematiek van de vrijwillige slavernij bediscussieerde… ‘Het geheim van elke overheersing is: de overheersten medeplichtig maken aan hun overheersing’ (zie Wikipedia, Online).
Ulrich Klemm (Vertaling en bewerking Thom Holterman die gebaseerd is op de bijdrage van Ulrich Klemm, ‘Prinzip Freiheit – Für eine Theorie libertairer Vergesellschaftung’, in espero, nr. 9/10, 2024, pp. 71-131. De cijfers in de bewerking tussen (..) verwijzen naar de noten in de Duitstalige tekst, zie Online. Het artikel van Klemm verscheen oorspronkelijk: Berlin, OPPO-Verlag 1995. Voor het opnieuw verschijnen in espero is het door de auteur herzien.).
Reacties (0)
Voeg nieuwe reactie toe
Wij tolereren geen: racisme, seksisme, transfobie, antisemitisme, ableisme enz.