Senza Tregua – Politieke arbeiderscomités en geweld in Italië 1973-1976 – Lessen voor vandaag (deel 2)
Bij Doorbraak bespreken we momenteel intern een aantal teksten, onder meer van de website van de Angry Workers, waaronder “Senza Tregua – Working class political committees and violence in Italy 1973 to 1976 – Lessons for today ” uit 2022. Hier deel 2 van een driedelige vertaling daarvan. Deel 1 lees je hier.
Bij Magneti Marelli liep het comité voorop bij het organiseren van het verzet tegen de “cassa integrazione” en de herstructurering. Dit waren talrijke en zeer concrete gevechten, afdeling voor afdeling, rond een groot aantal kwesties. Maar het waren vooral assemblage-arbeidsters die samen met het comité streden voor de afschaffing van de lage lonen-categoriën. In de loop van de strijd plunderde een grotere groep arbeiders de veiligheidsafdeling van het bedrijf en vond gedetailleerde documentatie over de strijd in de fabriek, gebaseerd op een intern spionagenetwerk. Het management reageerde door dertig militante arbeiders te ontslaan, maar driehonderdzestig dagen lang bracht een dagelijkse “arbeidersoptocht” van honderden arbeiders de ontslagen collega’s terug de fabriek in, waar ze de politieke strijd konden blijven organiseren. Honderden arbeiders woonden ook de rechtszitting bij en dwongen de rechter om het ontslag ongedaan te maken. Later raakte het hoofd van de beveiliging, Palmieri, gewond bij een clandestiene aanval. De arbeiders van Magneti Marelli en Breda waren ook betrokken bij massale kraakacties en een gewelddadige aanval op het hoofdkantoor van het bedrijf Scaini, waar het management net geprobeerd had arbeiders te ontslaan. In oktober 1975 verzetten de arbeiders van Innocenti zich tegen het schrappen van vijftienhonderd banen. Kameraden van het politieke comité leidden een demonstratie die eindigde met het blokkeren van het plaatselijke treinstation. En terwijl de kameraden van Senza Tregua de poging steunden om de bezette fabriek open te stellen voor arbeiders van andere lokale bedrijven, probeerden de vakbondsleiding en de revisionistische linkse organisaties “buitenstaanders” juist te verdrijven. Op 11 november werd Innocenti-manager Valerio Di Marco in zijn benen geschoten.
Werkers bij Philco-Bosch in Bergamo bevonden zich in een vergelijkbare situatie en streden tegen het schrappen van honderdzestig banen. Eerst bezetten ze de fabriek, wat moeilijk vol te houden was, en dus plaatsten ze een strijdtent op het centrale plein, waar wel vierduizend mensen op af kwamen. Van daaruit verstoorden ze lokale raadsvergaderingen, blokkeerden ze snelwegen en de belangrijkste Italiaanse wielerwedstrijd. Ze moesten de bezetting verdedigen tegen de politie en de fascisten. Arbeidersmilitanten die Lotta Continua samen met de “politieke comités” hadden verlaten waren een drijvende kracht achter de strijd, die ondanks al hun inspanningen in een nederlaag eindigde. In maart 1976 werd een hoge Philco-Bosch manager met een naziverleden eveneens in de benen geschoten. Naast de directe fabrieksstrijd raakte de groep ook betrokken bij de strijd tegen het repressieve abortusregime. Zo werden in Napels bijvoorbeeld militante demo’s georganiseerd en werd een beruchte gynaecoloog – je raadt het al – in de benen geschoten. Na een chemisch ongeval in Seveso plunderde een gewapende groep het kantoor van de elitaire artsenvereniging en bevrijdde geld en waardevolle spullen, waarbij de rol van de medische bureaucratie in het verdoezelen van industriële ongevallen werd bekritiseerd.
Tijdens deze harde strijd kwamen militante arbeiders en Senza Tregua-kameraden vaak in botsing met de reguliere vakbonden en linkse partijen die hun rol van het “beheersen van de crisis in het belang van de arbeiders’ in gevaar zagen komen. De PCI had 34,4 procent van de stemmen behaald bij de algemene verkiezingen van 1976, en de partij beheerste in veel steden, zoals Napels of Bologna, feitelijk de lokale politiek en voerde de herstructurering van de welvaartsstaat door. In de fabrieken regelden de vakbonden mede het proces van de “cassa integrazione” en hielpen ze het management om “productiviteitsverhogende maatregelen” in te voeren, zogenaamd om “banen te redden”. Bij Alfa Romeo stemde de vakbond bijvoorbeeld in met productiviteitspremies voor teams die gebaseerd waren op de gemiddelde aanwezigheid van alle teamleden, om het welig tierende absenteïsme onder arbeiders tegen te gaan. Bij Alfasud kon het management rekenen op de deelname van de vakbonden en de PCI aan een zogenaamde “conferenza di produzione” om manieren te vinden om de productiviteit te verhogen, terwijl Berlinguer, de algemeen secretaris van de PCI, op de nationale televisie verkondigde dat “de arbeiders moeten instemmen met offers om de Italiaanse economie te redden”. We kunnen deze rol van de sociaal-democratie als technocratische beheerders van de diepe sociale crisis weerspiegeld zien in het toenmalige Duitsland en Verenigd Koninkrijk, waar de SPD onder Schmidt en Labour onder Callaghan strenge maatregelen oplegden om stakingen te beteugelen en de broekriem van de arbeidersklasse aan te halen.
Senza Tregua had de ambitie om een nationale organisatie te worden, maar het aantal industriële bolwerken met operationele politieke comités bleef beperkt tot Milaan, Bergamo, Turijn en, tot op zekere hoogte, Napels, Rome en Florence. Binnen deze bolwerken hadden de comités daadwerkelijk invloed in die zin dat ze bij Magneti Marelli konden oproepen tot een onafhankelijke staking en dat dan zestig procent van de ruim drieduizend arbeiders hun oproep zouden volgen. En de verschillende lokale comités in Milaan konden oproepen tot een onafhankelijke demonstratie tegen de “bezuinigingskoers van de linkse partijen” en dertigduizend arbeiders zouden daaraan deelnemen. In Turijn brachten de comités bij grote bedrijven als FIAT of Lancia driehonderd militante arbeiders samen in een “stadsvergadering” om de inspanningen te coördineren. In die zin behoorden ze niet tot de radicale uitersten, en waren ze zeker geen marginale randgroep.
In beide boeken kunnen we meer lezen over de verschillende activiteiten en lokale situaties, maar er is weinig informatie over hoe de organisatie de politieke cohesie probeerde te vergroten, afgezien van het uitgeven van de krant en het houden van conferenties. Beide auteurs verklaren het feit dat Senza Tregua ophield te bestaan, en dat stadsguerrilla Prima Linea daaruit voortkwam, uit de onvrede van een deel van de arbeidersmilitanten met het “federalistische” karakter van Senza Tregua en met het feit dat binnen de leiding de scheiding tussen “intellectueel werk” en politiek-militante activiteiten bleef bestaan. De “intellectuele leiding” rond Scalzone en Del Guidice hield vol dat een politieke partij niet kon voortkomen uit de “politieke comités” van verschillende grotere werkplekken, maar alleen uit “permanente seminars” van arbeiderskaderleden. De groep rond de “sergenti”, voornamelijk de fabriekscomité-kameraden uit Milaan en Turijn, verzette zich hiertegen en stelde een centralisatieproces voor van “arbeidersrondes” richting “arbeidersmilities”, in de vorm van Prima Linea. In die zin werd de vorming van Prima Linea niet simpelweg gezien als een stap in de richting van de militarisering van de strijd, maar “om orde te scheppen” in de vorm van een meer gecentraliseerde organisatie.
De boeken van Galmozzi en Mentasti eindigen hier, maar Galmozzi’s boek laat in ieder geval een paar problemen doorschemeren die Prima Linea zouden gaan achtervolgen. Het feit dat ze, in tegenstelling tot Lotta Continua, hun kaders niet zouden “sparen” door cruciale kameraden uit te sluiten van logistiek-praktische taken, betekende dat veel van de leidende kameraden vrij snel werden gearresteerd. Het verhogen van de inzet in termen van gewapende aanvallen betekende ook dat veel van de fabriekskameraden niet in staat waren om hun “legale” leven voort te zetten, wat betekende dat op de middellange termijn de scheiding tussen “massa-werk” en “gewapende strijd” werd hersteld, ook al was kritiek op die scheiding precies de reden waarom Prima Linea was opgericht. We moeten niet vergeten dat dit alles gebeurde in en rond het jaar 1977, een tijd waarin, tenminste in Italië, massale opstand eigenlijk een geleefde ervaring was en geen abstracte fase in het politieke programma. Politiek geweld was minder een ideologische keuze, maar werd strategisch ingezet door beide zijden van de klassenstrijd, bijvoorbeeld in de vorm van samenwerking tussen de “deep state”, de conservatieve partij DC en fascistische krachten tijdens de “strategie van spanning”.
Dit is een vrij korte samenvatting van het korte leven van Senza Tregua en ik denk dat het verkeerd zou zijn om te denken dat de uitkomst van het proces – in de vorm van Prima Linea’s beperkte en vaak avonturistische politiek – voorbestemd was. Hieronder zal ik proberen de belangrijkste politieke lijn van Senza Tregua samen te vatten die hen onderscheidde van de rest van radicaal-links, en hun poging om een politieke organisatie en “programma” te creëren.
Het politieke karakter van de crisis
Senza Tregua zag de crisis als een crisis van de overheersing van het kapitaal en als een frontale aanval op de sociale macht van de arbeiders. Maatregelen zoals de “cassa integrazione” waren objectief gericht op het ontbinden en stratificeren van de arbeidersklasse. Onder deze omstandigheden werd de materiële basis van het linkse reformisme ondermijnd, en werd het een instrument in handen van de kapitalistische klasse. De deelname aan de verkiezingspolitiek leidde de arbeidersklasse af van de noodzaak van harde, directe strijd. Tegelijkertijd zorgden de massale ervaring met “werkweigering” en de collectieve infrastructuur van een wijdverspreide sociale beweging ervoor dat het tijdens deze crisis minder waarschijnlijk was dat een toename van de baanloosheid onmiddellijk een industrieel reserveleger en de daaropvolgende druk op de lonen zou creëren. In termen van de mondiale dimensie van de crisis, en de intensiteit van de strijd, was Italië de zwakste schakel in de imperialistische keten geworden. De nationale politiek werd steeds meer bepaald door de multinationale instellingen van het kapitaal, zoals het IMF, iets wat alle nationale hervormingsprojecten verzwakte.
De samenstelling van de arbeidersklasse
In zijn analyse gebruikt Senza Tregua terminologie die is afgeleid van de eerdere “operaïsten” (“arbeideristen”), in termen van “technische samenstelling” (de vorm en opdeling van de arbeidersklasse die wordt opgelegd door de materiële organisatie van de productie) en “politieke samenstelling” (de vormen van strijd en politieke visies die arbeiders ontwikkelen in relatie tot en voorbij hun technische samenstelling). In tegenstelling tot de oude “operaïsten” benadrukt Senza Tregua de politieke en subjectieve dimensie van de klassensamenstelling. Hoewel ze verwezen naar een materiële verdeling in termen van oudere “geschoolde arbeiders” en jonge “massa of ongeschoolde arbeiders” was hun belangrijkste manier om de verdeeldheid binnen de klasse te conceptualiseren in termen van “rechtse arbeiders” en “linkse arbeiders” en de politieke strijd tussen deze polen. Ze zagen de PCI vooral als de politieke rechtervleugel. Zij zagen de harde en militante strijd en de nieuwe houdingen tegenover het fabrieksregime, zoals absenteïsme en werkweigering, als links. Ze beweerden dat, anders dan in de jaren zestig, de “massa-arbeider” niet meer hegemoniaal was binnen de klasse, dat de materiële basis van de “technische samenstelling” te nauwe grenzen stelde en dat de klasse zichzelf politiek opnieuw moest samenstellen, onafhankelijk van haar productieve functie binnen de verhouding tussen kapitaal en arbeid. Tegelijkertijd weigerden ze de wijdverbreide “nieuw-linkse” interpretatie dat er nu twee duidelijk gescheiden secties van de arbeidersklasse waren, de “gegarandeerde arbeiders” in de kernindustrieën en de “niet-gegarandeerde arbeiders”, waaronder “nieuw-links” arbeiders in marginale banen, studenten en vrouwen schaarde.
De kwestie van klasseneenheid
Vanuit hoe zij keken naar het concept van de klassensamenstelling stelde Senza Tregua dat het streven naar een abstracte “klasseneenheid” een fetisj was geworden die werd gebruikt om de klasse te pacificeren. Tijdens de cyclus van loonstrijd aan het eind van de jaren zestig moest de klasse wat hen betreft de klasseneenheid opleggen aan de vakbonden, bijvoorbeeld door aan te dringen op gelijke beloning voor witte boorden- en blauwe boorden-arbeiders, of door arbeiders-raden te creëren in plaats van te vertrouwen op gelaagde vertegenwoordiging. Door de crisis werd deze eenheid ondermijnd. In die fase moest de militante en radicale minderheid van arbeiders “optreden als een meerderheid” of “dynamisch een meerderheid creëren”, en alleen door strijd tegen “arbeiders-rechts” zou op de middellange termijn een echte eenheid bereikt kunnen worden. Dit perspectief op arbeiderseenheid zou ook hun opvatting over de rol van politieke organisatie bepalen. Senza Tregua beweerde dat de mythe van “arbeiderseenheid” de “linkervleugel van de arbeiders” ervan weerhield een revolutionaire arbeidersklasse organisatie te vormen, die op haar beurt nodig zou zijn om de balans te doen doorslaan naar een echte eenheid.
De centrale rol van de fabriek en de strijd tegen herstructurering
Hoewel hun perceptie van de klassensamenstelling de politieke component benadrukte, herhaalde Senza Tregua dat het collectieve karakter van de fabrieksstrijd nog steeds centraal stond om de klassenbeweging opnieuw samen te stellen. Ze weerlegden de bewering van “de autonomen” dat de hele maatschappij één grote fabriek was geworden. Ze gooiden het “productieve” karakter van de fabriek grotendeels overboord en zagen het vooral als een machtsbasis voor de strijd, die gebruikt moest worden om het “territorium” te betreden, dat wil zeggen de bredere sociale sfeer waar je de confrontatie met de staatsmacht kon aangaan. Ze spraken over de dialectiek tussen strijd tegen herstructurering en de “politieke sprong naar het terrein van de macht”. Dit verwees naar de noodzaak om niet verstrikt te raken in een louter defensieve strijd, die gemakkelijk geïsoleerd zou kunnen raken binnen de fabrieks- of bedrijfsmuren. Ze beweerden dat de oude formule was omgekeerd: “sociale alternatieven komen niet voort uit de dagelijkse strijd voor zelfverdediging, maar er moeten alternatieve referentiepunten worden gecreëerd (zelfs) om de onmiddellijke belangen van vandaag te verdedigen”.
Van fabrieksstrijd naar “arbeidersdecreten” – de kwestie van programma en overgang
Waarschijnlijk de meest belangrijke en interessante politieke lijn van Senza Tregua was hun bewering dat de huidige militante acties van arbeiders de elementen van een breder overgangsprogramma in zich droegen. Ze verwezen vooral naar de massale ervaring van “interne fabrieksoptochten”, waarbij arbeiders de fabrieken “schoonveegden” van stakingsbrekers of ongewenste managers. In sommige gevallen ”organiseerden arbeiders rechtbanken” in grotere meetings en beslisten ze welke manager uit de fabriek verwijderd moest worden. In plaats van alleen een vermindering van de arbeidstijd te eisen, gebruikten arbeiders hun macht in de fabriek om minder uren te werken als ze op de werkvloer waren. Georganiseerde kernen binnen de arbeidersbeweging ontwikkelden deze interne optochten tot “proletarische rondes’ die de lokale industriegebieden binnentrokken, bijvoorbeeld om fabrieken te sluiten die weekenddiensten draaiden of om tussenbeide te komen in rechtszittingen van aangeklaagde collega’s. In de theorieën van Senza Tregua kwamen deze acties naar voren als ‘arbeidersdecreten’, een soort alternatieve wetgeving van de arbeidersklasse die zichzelf oplegde tegen de burgerlijke wetten in. De kern van de zaak was dat arbeiders, in plaats van verbeteringen te eisen van het management of de staat, namen of oplegden wat ze nodig hadden. Hoewel Senza Tregua niet tegen het stellen van bredere overgangseisen was die voortkwamen uit de strijd tegen herstructurering in die tijd, bijvoorbeeld de eis voor een loonsverhoging van 50.000 lira, een “politiek loon” (voor studenten, baanlozen, onbetaald huishoudelijk personeel) en een 35-urige werkweek, hielden ze vol dat het stellen van deze eisen op zich niet de sociale kracht zou mobiliseren om ze af te dwingen. In plaats daarvan moest het programma worden ontwikkeld door het daadwerkelijk opleggen van “arbeidersdecreten”.
Volgens Senza Tregua waren er twee escalaties nodig om het bestaande niveau van acties te ontwikkelen tot een breder machtsprogramma. Inhoudelijk zouden arbeiders verder moeten gaan van bijvoorbeeld het organiseren van sporadische “proletarische winkel”-acties (het massaal supermarkten binnengaan en niet of minder betalen) naar het vaststellen van “politieke prijzen” voor de lokale arbeidersklasse en het “proletarisch belasten” van de lokale (klein)burgerij. Dit zou alleen mogelijk zijn met een escalatie van de actievorm, van “proletarische rondes” naar arbeidersploegen of milities. Ze spraken over de noodzaak voor “arbeiders om zichzelf tot staat te maken”.
Deel 3 verschijnt binnenkort.
Angry Workers
Reacties (0)
Voeg nieuwe reactie toe
Wij tolereren geen: racisme, seksisme, transfobie, antisemitisme, ableisme enz.