Samenleven Van Mensen, Dieren En Planten. Socio-Ecologie In Theorie En Praktijk (2/3)
Dit is het vervolg op de bespreking van het boek van de Franse antropoloog Charles Stépanoff (zie het eerste deel Online). In dit tweede deel wordt het thema domesticeren onder de loep genomen. Stépanoff spreekt over een ‘domestiek pact’. Daarbij komt kritiek op bepaalde elementen aan de orde, zoals op ‘onderwerping’ in het moderne westerse denken en de hype van de zogeheten ‘joods-christelijke traditie’ in het Westen . [ThH]
Het domestieke pact
Stépanoff gebruikt het woord ‘pact’, zo legt hij uit in een vraaggesprek (Le Monde van 13 september 2024), als ‘een vorm van verbond tussen mensen en niet-menselijke wezens. Het impliceert dat de eersten hun rechten niet mogen overschrijden’. Dit heeft zijn effecten voor de betekenis van domesticeren. In het werkwoord domesticeren zit het Latijnse woord domus, huis. Aldus Stépanoff is domesticeren niets anders dan ‘wonen in het huis of daar rondom’ (p. 286). Dat is in geen geval in termen van onderwerping op te vatten, benadrukt hij. Domesticeren verwijst naar een uitgebreid scala van levensvormen van mensen, dieren en planten. Deze opvatting ontkent niet dat mensen dieren ook aan zich kunnen onderwerpen. Waar het evenwel omdraait is dat de ‘moderne’ westerse opvatting haar ‘ecologische verwijzing verloren heeft. Daarmee is die ‘moderne’ omschrijving van domesticeren geen historische maar een ideologische opvatting’ (p. 287). Wat houdt dat laatste in?
De ‘moderne’ (maar verouderde) opvatting rust niet op toepassing van wetenschappelijke kennis. Het is een Westerse opvatting die zich gevormd heeft, aldus Stépanoff, via een mythische en relationele logica. In die opvatting komt men tegen dat mensen dieren, die in een vrije, wilde staat leefden, aan zich hebben onderworpen (p. 265). Hier ziet men hoe joods-christelijke beginselen zijn uitgewerkt. [Wat we met die beginselen aan moeten? Zie, Online; thh.]. Het christendom legt de mens de missie van het domineren van andere soorten op. Het verbiedt in Europa het heidense animisme. Het animisme houdt mede in, dat er ook een geest leeft in wezens van niet-menselijke soort (p. 275). Dat verhoudt zich niet met het denken over de superieure mens, wat een reden vormt voor het christelijke verbod.
Met het woord ‘geest’ is in de westerse wereld iets merkwaardigs aan de hand. Een geest die in een dier, een plant of een boom zou leven, vinden we gemeenlijk vreemd dan wel onmogelijk. Vergeten wordt dat in diezelfde westerse wereld, door de overheersing van de joods-christelijke traditie, het verschijnsel ‘geest’ gebruikt wordt in het geloof in God, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest (de Drie-eenheid). Volstrekt ongrijpbare verschijnselen, als een fantoom. Laten we het vervolgens maar niet hebben over zoiets als de ‘onbevlekte ontvangenis’ van Maria. Het is maar wat je gelooft.
Ik wijs hierop omdat we bij Stépanoff nog zullen tegenkomen zijn verwijzingen naar de omgang met geesten – hij bestudeerde het noordelijke sjamanisme – en naar situaties waar het om legitimatie van macht gaat. Dat laatste is een verschijnsel dat eveneens in de westerse wereld aan de orde is. Wat blijkt? Zonder dat je dit zou verwachten komen we die legitimatie tegen in verbinding met het ‘Heilige’: het hemelse en het aardse. Op dat moment ontlaadt zich in het Westen het irrationalisme (wat een tegenhanger vormt met het rationalisme waarover vaak gepocht wordt).
Het komt mij voor dat een begrip als ‘spiritualiteit’ enige verheldering kan bieden, als men dat begrip als iets allerpersoonlijks neemt. Ik moet daarbij denken aan wat ik las over en van de Nigeriaanse schrijver Chigozie Obioma in een uitgebreid vraaggesprek met hem in Le Monde (13 juni 2025). Op een bepaald moment geeft hij aan dat hij van oorsprong behoort tot de bevolkingsgroep Igbos. Langs die weg werd hij als jonge Nigeriaan bekend met wat een chi is, de geest waarin de Igbos geloven. ‘In mijn land, zegt hij: ‘hebben wij geen koning of koningin, want wij hebben een chi. Deze godheid (divinité) die in ieder van ons huist, maakt het overbodig om iemand boven zich te hebben om de leiding te nemen’. ‘Trouwens, zo vult Obioma aan: ‘de Engelsen werden bespot met hun koning’.
Dit maakt nog indringender waarom vanuit het westerse hegemoniale denken de joods-christelijke traditie wordt aangeroepen: het is niet alleen afwijzing van geloofs-concurrentie (alleen de christelijke leer doet ertoe), maar ook van persoonlijke geloofs-autonomie (alleen het geloof in de christelijke God is geoorloofd). Alles en iedereen moet onderworpen kunnen worden. Dat is dan ook wat in de door Stépanoff bestreden opvatting over domesticeren wordt afgewezen.
Het loslaten van deze ingeprente opvatting heeft heel wat consequenties voor ons denken over ‘relaties’ en ‘verbinding’ met wat ons omringt. Wie domesticeert wie? Het is een kwestie die ook bij de Amerikaanse antropoloog James C. Scott (1936-2024) aan de orde komt (zie Online). Stépanoff gaat nadrukkelijk op die kwestie in. Hij stelt voorop dat het verouderd is de mens bij uitsluiting de rol van subject te geven en niet-menselijke wezens louter als object te zien. Zo hebben dieren hun eigen motivatie en voorkeuren (we zagen dat al bij de agressieve insecten in het eerste deel) en zowel bij mensen als bij niet-menselijke wezens bestaat een ‘drive’ als sociaal en intentioneel proces (p. 229). Eveneens is er sprake van een ‘wederkerige leren’ (p. 182): ‘de mens interpreteert het gedrag van de rendieren en de rendieren onthouden de gewoontes en routines van de mensen’ (zoals Stépanoff opmerkte bij de rendierfokkers onder wie hij veldonderzoek deed).
Om verbinding met de rendieren te onderhouden, handelen de fokkers op drie manieren: (a) ze zorgen ervoor attractief te zijn in de ogen van rendieren; (b) ze appelleren aan hun cognitieve competenties; (c) ze steunen op de hiërarchie in de kudde (p. 183). Dit verloopt zo al eeuwen, reden waarom Stépanoff kan schrijven dat het domesticeren zelf in oude tijden bijna geheel onbekend is. Behalve dan vanuit het ‘moderne’ Westen gezien. ‘Wel, zo spat het werkwoord domesticeren uit elkaar’ (p. 328).
Autodomesticatie
Hoe zijn wij zelf geworden zoals wij zijn, ‘een meelevend auto-gedomesticeerd roofdier’ (p. 367), aldus Stépanoff. De mens heet af te stammen van de apen. Daar zijn veel soorten van. Wij worden geacht dichtbij de chimpansees, de bonobo’s en de gorilla’s te staan. Ethologisch (diergedragskundig) gezien zijn de sociale organisaties van deze drie soorten apen despotisch (p. 366, noot 2). Gaat men uit van de verschillen tussen de mens als neanderthaler en de moderne mens, dan is de vraag te stellen: is de sapiens een ‘domesticator’ of een gedomesticeerde? En wie zou hem dan gedomesticeerd hebben, vraagt Stépanoff zich af (p. 363).
Over deze kwestie zijn allerlei theorieën ontwikkeld. Hij citeert een aantal auteurs die zich hiermee hebben beziggehouden. Een veronderstelling is, dat in de loop van de evolutie van onze voorgangers, de mannen met een te sterk dominant en agressief gedrag op twee manieren vermeden werden als voortbrengers. Enerzijds zouden vrouwen zulke types zoveel mogelijk niet als partner hebben gekozen. Door de seksuele selectie zouden vrouwen de mannelijke soort hebben her-gemodelleerd. Anderzijds, onafhankelijk van de seksuele selectie, zou de context van interdependentie en coöperatie van de menselijke socialiteit een rol gespeeld kunnen hebben in de evolutie, om tirannieke en gewelddadige mannen te weren. Verspreid over enkele honderdduizenden jaren hebben deze mechanismen de zuivering van de meest agressieve mannen weten te bereiken. Evolutietheoretici beschouwen dit als een ‘feminisatie’ van mannen (p. 365).
Stépanoff veronderstelt dat een van de effecten van autodomesticatie, de mogelijkheid opende dat nomaden van jagers-verzamelaars hun politieke leven meer egalitair vormden dan de chimpansees, de bonobo’s en de gorilla’s. In dit licht is de menselijke socialiteit naar zijn idee tweezijdig. ‘Zij toont gedragskenmerken die afgezwakt zijn tot wedijver, dominantie en onderwerping geërfd van onze gemeenschappelijke voorouders. Maar zij kent ook krachtige sociale en psychologische mechanismes, die egalitarisme en altruïsme bevoordelen die slechts bij ons soort bestaan’ (p. 366).
Wordt vervolgd.
Thom Holterman
Stépanoff, Charles, Attachements, Enquête sur nos liens au-delà de l’humain, Éditions La Découverte, Paris, 2024, 631 blz., prijs 27 euro.
Reacties (0)
Voeg nieuwe reactie toe
Wij tolereren geen: racisme, seksisme, transfobie, antisemitisme, ableisme enz.