De debatten van de Rode Internationale van Vakbonden uit 1921 blijven relevant voor vakbondsactivisten
Een recensie van het vorig jaar verschenen boek “The Founding of the Red Trade Union International: Proceedings and Resolutions of the First Congress, 1921” (“De oprichting van de Rode Internationale van Vakbonden: notulen en resoluties van het eerste congres in 1921”) van Mike Taber.
Na het Tweede Congres van de Communistische Internationale (Comintern) in juli 1920 werd er een aantal belangrijke organisaties gevormd die daarbij aangesloten waren. Een daarvan was de Rode Internationale van Vakbonden (RILU), een organisatie die revolutionaire syndicalisten en communisten probeerde te verenigen op basis van een gemeenschappelijk raamwerk. “The Founding of the Red Trade Union International”, geredigeerd door Mike Taber, bevat de transcripties en resoluties van het oprichtingscongres van de RILU. Het heeft een goede inleiding door Taber die context geeft over het eerste RILU-congres, verhelderende aantekeningen en een handige woordenlijst met achtergrondinformatie over de organisaties en afgevaardigden die betrokken waren bij de oprichting van de RILU.
Een van de redenen waarom het RILU-congres werd gehouden, was om een programma op te stellen tegen de Internationale Federatie van Vakverenigingen (IFTU), ook bekend als de Amsterdamse Internationale. De Amsterdamse Internationale was een netwerk van reformistische vakbonden die pleitten voor klassencollaboratie, verzet tegen het communisme, en de bureaucratisering van de arbeidersbeweging. Klassencollaborerende vakbondsfunctionarissen als Gompers, Legien en Oudegeest organiseerden zichzelf via de Amsterdamse Internationale. In de naoorlogse context van de jaren 1920 werden de vakbondsbureaucraten van de Amsterdamse Internationale de “luitenants van de bourgeoisie” genoemd, die “ideeën van sociale vrede, gematigdheid en privé-eigendom verspreidden”.(pagina 88) Het oprichtingsmanifest van de RILU verklaarde dat “de volgelingen van de Amsterdamse Internationale bang zijn voor revolutie; ze willen geen geweld”.(91) Een populaire leus van het RILU-congres was “Moskou tegen Amsterdam”. De delegatieleden wilden een gemeenschappelijk raamwerk creëren voor syndicalisten en communisten om samen te strijden om werkende mensen te winnen voor socialistische revolutie en steun voor Sovjet-Rusland.
De huidige actualiteit die de documenten van het RILU-congres hebben, is dat sommige hedendaagse vakbonden, zoals de AFL-CIO in de Verenigde Staten en de FNV in Nederland, een vergelijkbare strategie volgen als de Amsterdamse Internationale. Hoewel de AFL-CIO-leiding soms stakingen steunt, heeft ze een neiging tot reformisme en nauwe samenwerking met de Democratische Partij. De FNV – de grootste vakcentrale in Nederland – speelde een belangrijke rol in het ondersteunen van de Nederlandse bourgeoisie bij de invoering van neo-liberale arbeidswetgeving, die ze bereid waren te accepteren in ruil voor meer sociale voorzieningen. De documenten van het RILU-congres zijn interessant, omdat ze een alternatief bieden voor het vakbondswerk, op basis van een klassenstrijd-aanpak.
Tabers inleiding en de eerste paar sessies geven een beeld van de 380 delegatieleden die deelnamen aan het congres. Een van de belangrijkste figuren op het congres was Solomon Lozovsky, een gepassioneerde bolsjewiek die voorzitter was van de meeste sessies en het officiële Comintern-standpunt over het vakbondsvraagstuk verdedigde. Er waren ook bekende syndicalisten aanwezig op het congres, zoals de legendarische Industrial Workers of the World (IWW) activist Bill Haywood, die een gevangenisstraf van twintig jaar had gekregen op basis van valse beschuldigingen en gevlucht was en zich in Sovjet-Rusland had gevestigd. Hoewel de meeste delegatieleden mannen waren, waren er ook een paar prominente communistische vrouwen aanwezig, zoals Clara Zetkin en Hertha Sturm, die een belangrijk verslag gaven over het communistische standpunt met betrekking tot de vrouwenstrijd in de vakbonden. Lenin wilde aanwezig zijn, maar kon er niet zijn wegens ziekte. Hij stuurde wel een brief naar het congres, waarin hij verklaarde dat “het communisme in de vakbonden zal triomferen” omdat “geen enkele macht op aarde de ineenstorting van het kapitalisme en de overwinning van de arbeidersklasse op de bourgeoisie kan tegenhouden”.(526) Hoewel zulke verklaringen misschien een beetje overdreven enthousiast zijn en wat lineair in hun kijk op de geschiedenis, zal Lenins brief de delegatieleden zeker geholpen hebben bij het organiseren van hun vakbondsinternationale.
Een van de meest interessante dingen aan het RILU-congres was het grote aantal syndicalisten en de open sfeer van debat, wat enkele jaren later onmogelijk zou worden met de overwinning van het stalinisme. Tussen 1918 en 1921 probeerden de bolsjewieken syndicalisten en links-communisten te winnen voor de Russische Revolutie van 1917, en ze op die manier ideologisch te verbinden met de jonge Sovjetrepubliek. Hoewel ze ideologisch van mening verschilden, waren veel Italiaanse, Spaanse, Franse en Amerikaanse syndicalisten onder de indruk van de Russische Revolutie, die in hun ogen verenigbaar was met hun ideeën, ook al hadden ze ideologische verschillen met de bolsjewieken. Ook al waren de debatten op het RILU-congres niet altijd kameraadschappelijk, de congresdocumenten laten zien hoe mensen met heel andere opvattingen zich kunnen verenigen in een gemeenschappelijke organisatie en samen kunnen strijden.
De meerderheid van de syndicalisten die deelnamen aan de oprichting van de RILU in 1921 geloofden dat vakbonden het belangrijkste instrument van revolutionaire strijd waren. Zij hadden zich verzet tegen de invloed van politieke partijen in hun vakbonden. Dit werd geformuleerd in het Charter van Amiens, een platform dat werd aangenomen op het Franse CGT-congres van 1905 (en dat in het boek te lezen is in de appendix). Volgens het Charter van Amiens zouden vakbonden moeten streven naar de afschaffing van het kapitalisme en de omverwerping van de bourgeoisie, maar van hun leden moeten eisen dat ze “binnen de vakbond geen meningen introduceren die ze van buitenaf onderschrijven”.(673) Tom Mann, een communistisch delegatielid en voormalig syndicalist, legt uit dat hij oorspronkelijk syndicalist was omdat veel arbeiders parlementaire illusies aanhingen. Hij geloofde dat het syndicalisme hen in hun eigen kracht zou doen geloven. Mann zei dat hij in zijn veertig jaar van organiseren geen enkel probleem was tegengekomen “dat zo groot en zo formidabel is als dat van de gemiddelde arbeider die door het idee geobsedeerd is dat hij de parlementaire instellingen respecteert en bijna vereert”.(194) Veel van de bolsjewistische leiders zagen dit als een progressief aspect van het syndicalisme, omdat het bij de arbeiders een anti-parlementair bewustzijn aanwakkerde en hen waardering bijbracht voor hun klassenonafhankelijkheid. De bolsjewieken dachten dat syndicalisten door hun eigen ervaring het belang van een revolutionaire partij zouden gaan inzien, en dat ze via debat overgehaald konden worden.
Het officiële standpunt van de Comintern was dat communisten in grote vakbondsfederaties, zoals de AFL, moesten agiteren tegen de klassencollaborerende vakbondsfunctionarissen. Via een onthullingscampagne zouden communistische militanten de vakbondsleiders moeten ontmaskeren als bourgeois collaborateurs en zo de arbeiders winnen voor hun communistische programma. Voorstanders van deze strategie riepen communistische activisten op om “de arbeiders te veroveren”, wat betekende dat communisten “controle zouden krijgen over de geesten van het proletariaat, over haar gevoelens en geweten, en het de klassenstrijd laten begrijpen”.(106)
De meeste syndicalisten, met uitzondering van de Franse CGT, riepen op tot de oprichting van onafhankelijke revolutionaire syndicalistische vakbonden. Een van hun grootste zorgen was dat de vakbondsbestuurders hun macht zouden gebruiken om elke grote beweging van de gewone leden tegen te houden, hun leiders te royeren en de meerderheid van de arbeiders op hun positie vast te leggen. De oude vakbonden waren, zoals Arthur Bartels uitlegde, structureel bourgeois en niet hervormbaar. Hij vergeleek ze met “een oud huis waarin het proletariaat zich barricadeert en waaruit het niet kan ontsnappen”.(360) Bartels geloofde dat een organisatie zoals de Vrije Arbeidersbond van Gelsenkirchen beter in staat zou zijn om de arbeiders richting massale strijd te helpen, omdat ze volledig onder leiding van haar eigen militanten stond en vrij was van bourgeois ideologie.
De bolsjewistische vakbondsmilitanten stelden de belangrijkste problemen met de syndicalistische standpunten vast. In nogal vijandige taal noemde Erich Melcher de syndicalisten contra-revolutionair en hij beweerde dat ze tegen revolutie waren.(106) Bolsjewistische vakbondsleden stelden dat als communisten niet strijden voor een militante minderheid, de arbeiders onder de invloed zouden blijven van klassencollaboratie en sociale vrede. Het overlaten van deze vakbonden aan de leiders van de Amsterdamse Internationale zou communisten van de arbeidersklasse isoleren en resulteren in kleine, ineffectieve sekten. Ze steunden ook een politiek van arbeiderszelfbeheer, wat volgens Taber inhield dat “arbeiders de financiële en productieve operaties van fabrieken en werkplaatsen nauwlettend in de gaten hielden (…) en door een proces van strijd deze operaties steeds meer overnamen”.(284)
Hoewel de huidige situatie van de arbeidersklasse aanzienlijk verschilt van die van 1921, zijn deze debatten nog steeds actueel. Er valt nog steeds iets te zeggen voor agitatie in de grote vakbonden. Een voorbeeld daarvan is Teamsters for a Democratic Union (TDU), een beweging binnen de Teamsters met een onafhankelijk platform voor vakbondsstrijd en haar eigen kandidaten. Hoewel TDU geen communistische organisatie is, zou het zonder de militanten van een aantal Amerikaanse revolutionaire groepen, zoals Solidarity en de Freedom Road Socialist Organization, niet gelukt zijn om zich tegen de Teamsters-bureaucratie te verzetten. Een revolutionair syndicalistische strategie zou vandaag de dag wellicht werken in de dienstensector, waar vakbonden vaak geen sterke positie hebben. In zo’n situatie kunnen revolutionairen de arbeiders rechtstreeks organiseren op basis van klassenstrijd, zonder te hoeven agiteren tegen de vakbondsbureaucratie. Een voorbeeld hiervan is Horeca United in Nederland, dat zich in de grotendeels vakbondsloze horecasector organiseert via het voeren van directe actie en het organiseren van grote demonstraties om bloot te leggen hoe de arbeiders daar worden uitgebuit. Beide kanten van het debat op het oprichtingscongres van de RILU hebben dus een zekere hedendaagse actualiteit voor socialistische vakbondsactivisten.
Een groot deel van het congres werd besteed aan de relatie tussen de Communistische Internationale en de vakbeweging. De Spaanse syndicalist Hilan Alrandis wees erop dat de Tweede Internationale revolutionair begon, maar tijdens de oorlog degenereerde. Hij was bang dat hoewel de Comintern revolutionair was in 1921, het altijd politiek kon degenereren. Zoals hij in sessie zes zei, is er geen garantie dat de Comintern “de revolutionaire weg niet zal verlaten, dat ze niet opportunistisch zal worden en haar taak zal opgeven”.(197) Daarom dacht hij dat een onafhankelijke RILU, die samenwerkt met de Comintern maar onafhankelijk blijft, de beste aanpak voor de RILU zou zijn. Helaas werden de zorgen van de syndicalisten werkelijkheid toen de RILU en de Comintern reeds een paar jaar later politiek degenereerden onder het stalinisme. Het syndicalisme op het RILU-congres kan gezien worden als een voorganger van de linkse oppositie, zowel in haar trotskistische als in haar links-communistische vormen.
Ondanks dat de debatten op het oprichtingscongres van de RILU soms een beetje sektarisch waren, zijn ze fascinerend om te lezen. Hoewel deze debatten in een heel andere wereld dan vandaag werden geproduceerd, blijven ze relevant voor revolutionaire socialisten die betrokken zijn bij de vakbeweging. De resoluties over vakbonden, vrouwenemancipatie, communistische standpunten over oorlogsslachtoffers, en baanloosheid, blijven relevant voor hedendaagse vakbondsmilitanten. Hoewel het boek veel vraagt van de lezer, is “Founding of the Red Trade Union International” essentiële leesstof voor iedereen die de ontwikkeling van communistische debatten in de vakbeweging wil begrijpen.
“The Founding of the Red Trade Union International: Proceedings and Resolutions of the First Congress, 1921”, Mike Taber (ed). Uitgeverij: Brill, ISBN 978-90-04-71285-0, 1982 euro. (Het boek verschijnt later dit jaar ook als goedkopere paperback bij uitgeverij Haymarket.)
Fabian van Onzen
(Deze recensie verscheen oorspronkelijk in het Engels op de website Marx & Philosphy. De Nederlandse vertaling is gemaakt door de auteur zelf. De link naar Horeca United is toegevoegd door de redactie.)
Reacties (0)
Voeg nieuwe reactie toe
Wij tolereren geen: racisme, seksisme, transfobie, antisemitisme, ableisme enz.