ANARCHISME TEGEN STAAT – Deel 1: Macht En Heerschappij
In een omvangrijke bijdrage in het internet-tijdschrift espero (nr. 9/10, 2024) schrijft de Duitse libertaire pedagoog Ulrich Klemm over het vrijheidsbeginsel. Onderwijl plaatst hij dat binnen een libertaire theorie over socialisatie. De titel van zijn bijdrage luidt dan ook ‘Prinzip Freiheit – Für eine Theorie libertairer Vergesellschaftung’ (pp.71-131). Het werd voor het eerst gepubliceerd in 1995. De in espero gepubliceerde tekst is geactualiseerd. In een vertaling en bewerking van een aantal paragrafen richt ik mij hoofdzakelijk op zijn organisationele uitwerkingen. Daardoor ontstaat er een kleine geschiedenis van het anarchisme. De cijfers in de tekst tussen (..) verwijzen naar de noten in de bijdrage in espero, zie Online. Van wege de lengte heb ik het stuk in drie delen gesplitst. Hieronder deel 1. [ThH]
Staat en culturele evolutie
Een succesvolle menselijke geschiedenis wordt ons doorgaans voorgesteld als een geslaagde statelijke organisatie. Bovendien wordt de geschiedenis van de menselijke beschaving ook wel culturele evolutie genoemd. Doorgaans wordt dit beschreven als de geschiedenis van staatsvorming. De staat, onontkoombaar dus? Machthebbers en geschiedenisschrijvers doen hun best: staatsstructuren zijn synoniem met vooruitgang, waarmee de emancipatie bereikt wordt van de mensheid uit een anarchistisch, bijna prehistorisch tijdperk. De staat is daarmee een algemeen erkend sociaal fenomeen geworden met de hoogste politieke prioriteit en de kwaliteit van een sociaal-antropologisch paradigma.
Zonder staatsorde ontaardt het sociale leven in chaos en anarchie – dit is een wijdverbreide mening. De staat garandeert bescherming tegen interne en externe vijanden en tegen willekeur, maar garandeert ook vrijheid, gelijkheid, orde en rechtsbetrekkingen.
Dit is, om het zo te zeggen, de geschiedenis van de staat, zijn imago bij het publiek, zijn marktwaarde. En toch is dit slechts één kant van het staatsbeginsel. Het zijn niet alleen recente maatschappelijke en industriële ontwikkelingen die twijfels oproepen over het nut en de zin van staatsstructuren. Structureel geweld (19) wordt een kenmerk van moderne industriële landen; De ‘atoomstaat’ (20) bedreigt de burgers met onmondigheid en, met de claim op een ‘veiligheidsstaat’, worden burgers een veiligheidsrisico opgedrongen (21).
In juni 1986 vond in Bielefeld een congres plaats met als thema ‘Geen staat met deze staat’ (22), georganiseerd door een brede alliantie van verschillende maatschappelijke groeperingen. Het congres veroordeelde de toenemende inbreuken op de burgerlijke vrijheden in onze ‘vrije democratische basisorde’ en merkte de ‘enorme uitbreiding van het staatsapparaat van geweld en repressie’ op in onze democratie.
Tegenwoordig denken mensen weer na over het ‘ontstatelijken’ (24), over nieuwe ontwerpen voor sociaal leven buiten de staatsorde om (25) en over ‘staatsillusies’: ‘De illusies van de staat over het vermogen en de bereidheid van het staatsapparaat om de verwoesting te compenseren die veroorzaakt is door de chaotische handelen van het private monopolistische kapitaal. Het was niet het ‘statelijke verstand’, maar de ecologische verzetsbeweging die levensreddende beslissingen afdwong die, volgens de legende, door de staat hadden moeten worden genomen.’ (26)
De Duitse socioloog Walter Rüegg (1918-2015) vestigt in het voorwoord bij de nieuwe editie van de Duitse filosoof Ernst Cassirer’s Mythe van de Staat (27) de aandacht op een ander aspect van het wantrouwen jegens de staat: ‘Hoe meer de moderne staat zich over de wereld verspreidt, hoe meer hij ingrijpt in het leven van het individu, hoe meer hij de grimas van de irrationele macht onthult’. (28)
Staat – macht – heerschappij
Dit brengt ons tot een centraal punt, de kritiek op de staat – met andere woorden, op het statisme: de historische en actuele vraag is die van politieke macht en heerschappij, van hun oorsprong, van de relatie tussen staat en heerschappij. Volgens de definitie van het begrip staat van de Duitse arts, econoom en socioloog Franz Oppenheimer (1864-1943) – in zijn boek uit 1907 – gaat het om een sociologisch concept. ‘Vanwege zijn oorsprong en zijn aard, in zijn eerste stadia van bestaan, betreft het bijna volledig een sociale instelling opgelegd door een overwinnende groep mensen aan een verslagen groep mensen, met als enige doel de heerschappij van de eersten over de laatsten te reguleren en deze te beveiligen tegen interne opstanden en externe aanvallen. En deze heerschappij had geen andere uiteindelijke bedoeling dan de economische uitbuiting van de verslagenen door de overwinnaars.’ (29)
In het hedendaagse onderzoek om het verband tussen heerschappij en staat te verklaren, bieden antropologie en etnologie (in combinatie met archeologie; 33) een benadering die steeds belangrijker wordt. In zijn evolutionair-theoretische studie van de oorsprong van de staat en de beschaving concludeert bijvoorbeeld de Noord-Amerikaanse antropoloog Elmar R. Service (34), dat de oorsprong van politieke heerschappij ‘in essentie ligt in de institutionalisering van een gecentraliseerde leiderschapsautoriteit.’ (35)
Anders dan Franz Oppenheimer kan Service – op grond van resultaten van later onderzoek – stellen dat de politieke heerschappij in haar oorspronkelijke vorm niet ontstond ‘om een andere klasse of laag van de samenleving te beschermen, maar om zichzelf te beschermen – door haar rol als hoeder van het sociale geheel te legitimeren’ (36). Elmar R. Service onderzocht deze verschijnselen bij zes primaire beschavingen (Midden-Amerika, Peru, Egypte, Mesopotamië, Indusvallei, China) en voor enkele zogenaamde primitieve staten. Samenvattend stelt hij aan het begin:
“Toen ik met mijn werk begon, ging ik vanzelfsprekend uit van de algemene veronderstelling dat de opkomst van de beschaving synoniem is met de opkomst van de staat, die laatste opgevat als een mechanisme van repressie op basis van fysieke kracht. Ik geloof ook nog steeds dat deze definitie van de staat zinvol kan worden toegepast op sommige moderne primitieve samenlevingen. Ik heb echter ontdekt dat de bovengenoemde kenmerken van de staat, hoewel ze sporadisch voorkomen in sommige archaïsche beschavingen, niet typerend zijn voor de meeste van hen. Het is mij duidelijk geworden dat de staat als repressieve kracht geen geschikte term is om archaïsche beschavingen te definiëren; het beschrijft noch de opkomst van de beschaving, noch biedt het een identificerend criterium voor de beschaving.’ (37)
Tot een soortgelijke conclusie is ook de Duitse etnoloog en socioloog Christian Sigrist (1935-2015) gekomen op basis van zijn sociaal-antropologische studie Regulierte Anarchie (38): ‘In tegenstelling tot alle pogingen om dominantie te hypostaseren [iets voorstellen als zelfstandig; thh.] als de elementaire structuur van alle menselijke samenlevingen, wordt hier het standpunt ingenomen dat gelijkheid, wederkerigheid, samenwerking, solidariteit, oppositie en normativiteit moeten worden begrepen als elementaire vormen van menselijke socialisatie – maar politieke dominantie behoort daar niet toe’ (39).
In deze zin spreekt hij ook van een primair egalitarisme (40) als de oorspronkelijke vorm van de maatschappelijke en sociale realiteit. Daarbij levert hij bewijs voor de functionaliteit van heerschappijvrije en stateloze sociale omstandigheden (voor Afrikaanse samenlevingen) wat een bijdrage vormt tegen de stelling van de universaliteit van dominantie (41). Er zouden nog veel meer onderzoeken gedaan kunnen worden om een antropologie van anarchie te ondersteunen (42). Ook een bespreking van dominantiecontexten (43) van algemene aard zou kunnen bijdragen aan verdere verduidelijking, maar we laten het hierbij.
Voor het anarchisme als theorie en sociale beweging werd een antropologie primair geformuleerd door Peter Kropotkin in zijn boek Wederkerig dienstbetoon, Een factor van evolutie (44), dat hij begreep (a) als een polemiek tegen de sociaal-darwinistische opvatting van de strijd om het bestaan (‘alle leven betekent strijd, strijd om het bestaan’), maar ook (b) als een consistente voortzetting van Charles Darwins stellingen over evolutie. In dit populairwetenschappelijke werk ontwikkelde Kropotkin wederzijdse hulp als een dominant element van de evolutie vanuit een sociaalhistorisch perspectief, dat wil zeggen zowel in de dieren- als in de mensenwereld.
Het belangrijkste punt is dat hij de stelling van de sociaal-darwinisten, dat dieren en mensen om hun bestaansmiddelen strijden tegen hun eigen soort, als onjuist probeert te ontkrachten. De ervaringen die hem tot deze conclusie brachten, verzamelde hij tijdens zijn eerdere uitgebreide geologisch-biologische expedities naar Azië, waarover hij schrijft:
‘Ze leerden me al vroeg hoe overheersend de factor is die Darwin beschreef als de natuurlijke controle tegen overbevolking in relatie tot de strijd om de middelen van bestaan tussen individuen van dezelfde soort, een strijd die hier en daar tot op zekere hoogte plaatsvindt, maar nooit het belang van het eerste moment bereikt. De schaarse verspreiding van levende wezens over een groot gebied, onderbevolking in plaats van overbevolking, was het duidelijke kenmerk van dat immense deel van de aarde – Noord-Azië – en dus rezen er in die tijd ernstige twijfels bij me – bevestigd door latere studies – over de realiteit van die vreselijke strijd om voedsel en leven binnen elke soort, die een geloofsartikel was voor de meeste darwinisten en volgens hen een beslissende rol speelde in de ontwikkeling van nieuwe soorten.’ (45).
Tot zover Deel 1.
Ulrich Klemm (Vertaling en bewerking door Thom Holterman. De bijdrage is integraal te vinden op de site van het internet-tijdschrift espero, Online.)
Reacties (0)
Voeg nieuwe reactie toe
Wij tolereren geen: racisme, seksisme, transfobie, antisemitisme, ableisme enz.