Waarom een minimale anti-fascistische consensus niet genoeg is – fascisme, liberalisme en links
Met dit artikel levert auteur Foti Benlisoy een bijdrage aan de actuele debatten in de antifa-bewegingen in Europese landen. Het verscheen op 7 oktober vorig jaar in het Turkse Ayrım Magazine, en werd daarna vertaald in het Duits door Lower Class Magazine. Wij vertaalden het in twee delen in het Nederlands. Hier deel 1.
“In het verleden was de anti-fascistische strategie tegenover openlijk gewelddadige militante nazi-groepen duidelijk. Je moest voorkomen dat ze gingen marcheren, ze terugduwen, voorbereid zijn op fysieke confrontaties en, indien nodig, voorkomen dat ze zich organiseerden. Vandaag de dag is het veel moeilijker. In het geval van populistische bewegingen is de houding van het publiek veranderd en het geweld van vertegenwoordigers van extreem-rechts is niet meer zo duidelijk en ondubbelzinnig, waardoor het moeilijker is om militante anti-fascistische strategieën tegen hen te legitimeren.”
“Vroeger was het gemakkelijk om beruchte neo-nazi’s in diskrediet te brengen, omdat anti-fascisten erop konden vertrouwen dat het grote publiek kwa ideeën en soms fysiek aan hun kant stond. De opkomst van AfD en Pegida heeft het traditionele anti-fascisme echter in een crisis gestort, omdat het niet langer geconfronteerd wordt met een minderheid van extreme groepen, maar met een veel groter deel van de samenleving dat racistische standpunten uitdraagt. Militante anti-fascistische strijdmethoden werken niet meer als je te maken hebt met vijftienduizend mensen in Dresden of met een partij die twintig procent van de stemmen kreeg.”
“Het anti-fascisme op straat (demonstraties, marsen, enzovoorts) bevindt zich nu in een impasse: of het wordt geconfronteerd met politiek onbeduidende maar fysiek gevaarlijke extreem-rechtse groepen, of het wordt geconfronteerd met politiek belangrijke groepen en partijen die niet alleen op straat aanwezig zijn, maar ook goed geïntegreerd zijn in het politieke spel, beschermd worden door politie, en door een groot deel van de samenleving als legitiem worden gezien. Een van de gevolgen van de “LePenisering in de hoofden” is dat de anti-fascistische strijd zowel in de ogen van de overheid als in de ogen van de samenleving illegitiem is geworden.”
Zo beschreven anti-fascistische activisten uit Denemarken, Duitsland en Frankrijk de situatie die is ontstaan door de mainstreaming van het fascisme (met voorzetsels als “nieuw”, “post” of ‘laat’) en de daaruit voortvloeiende blokkering van “traditionele” anti-fascistische strijdmiddelen en -methoden. (1) Het is duidelijk dat we ons in een periode bevinden waarin de consensus die ontstond aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, die fascisme, tenminste in principe, als een onwettige politieke tendens beschouwde en beloofde om de gangen van de macht ervoor gesloten te houden, grotendeels verdwenen is. In dit zogenaamde “post-anti-fascistische” tijdperk bevindt het traditionele anti-fascisme zich in een crisis. Het is noodzakelijk om het anti-fascisme te heroverwegen in de ongunstige omstandigheden van vandaag, dat wil zeggen omstandigheden waarin de huidige versies van het spook van het fascisme boven ons zweven en deze nieuwe vormen grotendeels genormaliseerd zijn.
De mainstreaming van het fascisme en de transformatie ervan tot een legitieme en geloofwaardige politieke actor is een ontwikkeling die in Turkije (net als in Italië) al veel eerder heeft plaatsgevonden. De normalisering van de Grijze Wolven-partij MHP en de beweging van de “Ülkücü” (“idealisten”), en de opmars daarvan naar het centrum, is een proces dat sinds het midden van de jaren negentig met onderbrekingen is geïntensiveerd. Na die jaren werd MHP-leider Türkeş door de mainstream media een “wijze leider” genoemd en werd zijn partij al snel een erkende en geaccepteerde politieke speler. Bovendien werd het “idealisme” (“Ülkücülük”) populair door in feite het centrum van de gevestigde politiek aan te vallen. We kunnen dus aannemen dat de ontwikkelingen die het “traditionele” anti-fascisme in veel landen in een crisis brachten, in ons land al veel eerder plaatsvonden en dat in die zin de crisis van het anti-fascisme in ons land ook “dieper geworteld” is. Juist daarom is het veel noodzakelijker en dringender voor ons om te discussiëren over de mogelijkheden van een anti-fascisme dat aangepast is aan de ongunstige omstandigheden en condities van vandaag.
Hoe kunnen we fascisme stoppen?
In een recent artikel in Birikim Güncel bespreekt Tanıl Bora, die zich terdege bewust is van deze noodzaak, de mogelijkheden van het hedendaagse anti-fascisme en verwijst hij naar het boek “How We Can Stop Fascism” van de Britse auteur Paul Mason. (2). Op dit punt moet worden opgemerkt dat Bora een persoon is die sinds de jaren negentig heeft gewezen op het gevaar van de mainstreaming van de fascistische beweging en de aandacht heeft gevestigd op de ernstige gevolgen daarvan. Zo heeft Bora het verhaal over de “boze MHP-aanhangers”, dat vanaf de tweede helft van de jaren negentig de media domineerde en elke politieke terughoudendheid ten opzichte van de MHP veroordeelde als “dogmatisme” of “onvermogen om verandering te begrijpen”, terecht omschreven als “anti-anti-fascisme”: “Dit is een taboe dat men anti-anti-fascisme kan noemen. Elke opmerking over de MHP die niet wordt verblind door de legende ‘die is veranderd, die is verbeterd’ wordt bestempeld als bevooroordeeld tegen die partij, als een dogmatische anti-fascistische tirade, zonder de noodzaak om de inhoud te meten en te wegen.” (3)
Bora’s opvattingen over de crisis van het anti-fascisme en de activering van een hedendaagse anti-fascistische politiek en gevoeligheid zijn alleen al vanwege deze volharding en intellectuele inspanning belangrijk. In zijn meest recente artikel baseert Bora zich op het boek van Paul Mason, dat hij nadrukkelijk beschrijft als “uiterst nuttig”. Een opmerking vooraf: Paul Mason is een nogal berucht figuur in radicaal/revolutionair Europees links, op zijn zachtst gezegd niet de meest betrouwbare. Afkomstig van radicaal-links, is Mason de laatste jaren geleidelijk naar het centrum opgeschoven. Hij werd een “havik” na de oorlog in Oekraïne, pleitte voor de volledige militarisering van zijn land en Europa en probeerde zich tijdens de laatste verkiezingen kandidaat te stellen voor de Labourpartij, tégen Corbyn. Deze politieke “misstappen” zijn niet het gevolg van Masons persoonlijke grillen, maar van de politieke positie die hij in zijn boek verdedigt, namelijk zijn overtuiging dat de opkomende fascistische golf alleen kan worden verslagen door een alliantie van links met wat Tariq Ali, zoals bekend, het “extremistische centrum” noemde.
Volgens Mason “kan fascisme, als het eenmaal in opmars is, alleen verslagen worden door staatsoptreden in combinatie met de sociale mobilisatie van groepen die onder een fascistisch regime zouden kunnen lijden”. (4) De manier om het bestaande staatsapparaat te mobiliseren tegen het fascisme is het creëren van een nieuw “volksfront” tussen links en de sociale strijden aan de ene kant, en het politieke centrum (dat wil zeggen het “extremistische centrum”) aan de andere kant. “De enige manier om het fascisme te verslaan, zowel politiek als cultureel, is door een politieke alliantie tussen het centrum en links, met een volksbeweging en een inspanning om het anti-fascisme in alle aspecten van de populaire cultuur te verankeren.” (5)
Mason pleit voor een “wapenstilstand” tussen het liberale centrum en links en sociale strijd, die een gezamenlijke strijd tegen het fascisme mogelijk zou maken. Hij droomt van een nieuw “volksfront” dat socialistisch links en het liberale midden “in het midden” verenigt. Het liberale midden zou de meest destructieve dimensies van het neo-liberalisme moeten laten varen, terwijl links water bij de wijn zou moeten doen en zijn radicale politieke aspiraties “voorlopig” in de ijskast zou moeten zetten. “Om een modern volksfront te laten werken, zou het liberalisme moeten herhalen wat de Franse Radicale Partij in 1935-36 deed en Roosevelt aan het begin van de New Deal: terugkeren naar een nieuw soort economisch beleid dat tenminste gedeeltelijk in overeenstemming is met de eisen van de radicale sociaal-democratie. In de tussentijd zal links ongeveer de helft van zijn programma en de meeste van zijn obsessies in een doos met het label ‘komt later’ moeten stoppen.” (6)
In een situatie waarin centrum-rechts grotendeels de politieke agenda van extreem-rechts heeft overgenomen op gebieden als migratie en “anti-gender ideologie”, terwijl centrum-links stevig vastzit aan neo-liberalisme en Atlantische politiek, is Masons suggestie van een nieuw volksfront tussen centrum en links duidelijk irrelevant. Bovendien blijkt uit Masons eigen politieke ervaring dat een dergelijke politieke houding het risico met zich meebrengt dat links, geconfronteerd met het schrikbeeld van het fascisme, verder naar rechts opschuift, haar politieke onderscheidend vermogen verliest en de verlengde arm van het extremistische centrum wordt. Hoe een dergelijke houding de fascistische escalatie kan stoppen, blijft een raadsel. In Frankrijk bijvoorbeeld hoef je geen helderziende te zijn om te voorspellen dat de door Mason voorgestelde alliantie tussen het Nouvelle Front Populaire en Macron tegen het Rassemblement National van Le Pen, socialistisch links naar de zijlijn zou leiden en de sociale strijd zou verlammen en demoraliseren. Vooral onder de omstandigheden waarin de liberalen van Macron na de laatste verkiezingen een feitelijke alliantie zijn aangegaan met het Rassemblement National om een regering onder leiding van het Nouvelle Front Populaire te blokkeren… De politieke positie die Mason voorstelt zal er slechts toe leiden dat de laatste obstakels voor de opkomst van het fascisme in Frankrijk worden geneutraliseerd.
Tussen liberalisme en fascisme
Mijn bedoeling met dit artikel is niet om Masons boek en zijn belangrijkste stellingen te bekritiseren. In plaats daarvan wil ik twee argumenten bespreken die aan de basis lijken te liggen van Masons politieke positie en die gedeeld lijken te worden door Tanıl Bora. Beide argumenten wijzen op cruciale probleemgebieden in de strijd tegen bijgewerkte versies van fascisme. Het eerste is dat het liberalisme een “natuurlijke” “ander” van het fascisme is en als zodanig een noodzakelijke potentiële bondgenoot van links tegen het fascisme.
In zijn boek benadrukt Mason dat de belangrijkste vijand (“nemesis”) van het liberalisme niet het socialisme is, maar het fascisme. Hij staat hierin natuurlijk niet alleen. Het wordt nu algemeen erkend dat fascisme, opgevat als de “aanbidding van de staat” (of totalitarisme), fundamenteel ingaat tegen het vermeende “anti-staat” liberalisme (hoewel er een hele literatuur bestaat over het feit dat het anti-staat karakter van het klassieke of “neo”-liberalisme eigenlijk staatsdwang vereist, een autoritaire staat). Er zijn zelfs opvattingen die het fascisme zien als een soort “socialisme” (een nationaal of proletarisch-vrij socialisme), maar dan één dat gedegenereerd en misvormd is door zijn anti-bourgeois en anti-liberale houding. Deze laatste benadering, die meer aandacht besteedt aan wat het fascisme zegt dan aan wat het doet (dat wil zeggen aan het klassenkarakter en de functie van het fascisme), hecht te veel belang aan zijn anti-plutocratische betogen en zogenaamd revolutionair jargon, en gaat uit van een onoverbrugbare kloof tussen fascisme en liberalisme. (7) Degenen die de liberale traditie oproepen om zich te mobiliseren tegen het fascisme, en zelfs, zoals Mason (en Bora), links adviseren om “op te houden liberalen als vijand nummer één te beschouwen”, gaan uit van deze hypothetische tegenstelling tussen liberalisme en fascisme.
Alberto Toscano herinnert ons er echter aan dat de relatie tussen fascisme en liberalisme geenszins een tegenstelling is die elkaar uitsluit. “Vandaag de dag, nu we worstelen met de naweeën en herhalingen van het fascisme, moeten we niet vergeten dat het bijna honderd jaar geleden aan de macht kwam, niet als een vorm van ‘totalitarisme’ dat het politieke en het economische samenvoegde, maar als een bijzonder virulente, door de staat geleide anti-staat. In dit opzicht werd het overigens aanvankelijk verwelkomd door veel liberalen, van Einaudi tot Benedetto Croce.” (8) Aangezien het huidige onderzoek naar fascisme zich onthoudt van het bespreken van de klasse-inhoud en functie van fascisme, wordt vaak over het hoofd gezien dat fascisme juist een burgeroorlogsmachine is die in werking treedt met als doel het liberalisme en de marktmaatschappij van zichzelf te bevrijden, vooral van de “bedreigingen” (de bedreiging van massademocratie en links) die politiek liberalisme mogelijk maakt. De continuïteiten tussen fascisme en liberalisme worden daarom buiten de discussie gehouden. Het fascisme wordt gereduceerd tot een uitzondering, een “onvergelijkbare catastrofe” of een “absoluut kwaad” in de woorden van Tanıl Bora, die niets te maken heeft met de structuren van overheersing en uitbuiting van het verleden en dus ook van het heden.
Morgen verschijnt deel 2
Foti Benlisoy
Noten
- 1. Mark Bray, “Antifa The Anti-Fascist Handbook”, Melville House, 2017, pag. 77- 96.
- 2. Tanıl Bora, “Anti-faşist minimum”.
- 3. Tanıl Bora, “Neo-Faşizmin Yükselişi… Anti-Faşizmin Krizi… MHP Tartışmaları“.
- 4. Paul Mason, “How to Stop Fascism History, Ideology, Resistance”, Allen Lane, 2022, pag. 200.
- 5. Mason, pag. 220.
- 6. Mason, pag. 232.
- 7. Voor een kritiek op deze visie zie David Renton, “Fascism Theory and Practice”, Pluto Press, 1999.
- 8. Alberto Toscano, “Late Fascism: Race, Capitalism and the Politics of Crisis”, Verso, 2023, pag. 61.
Reacties (0)
Voeg nieuwe reactie toe
Wij tolereren geen: racisme, seksisme, transfobie, antisemitisme, ableisme enz.