Hoezo, vakbondsverzet tegen minimumloonrichtlijn?
Het hiernavolgend relaas is niet bedoeld om er overhaaste conclusies uit te trekken, maar het is wel een illustratie van de verschillen in visie en aanpak die het Europese vakbondslandschap doorkruisen. Vakbonden in Scandinavië zijn over het algemeen veel sceptischer dan die in West- en Oost-Europa over de rol van de EU in het tot stand komen van een ‘sociaal Europa’.
26 januari, 2025 9 min leestijd
(Illustratie: wikimedia commons, stand 2024, CC by-sa 4.0)
Laatstgenoemden zien in de minimumloonrichtlijn een grote stap vooruit, terwijl vooral Deense en Zweedse bonden er een gevaar in zien dat de EU nog meer bevoegdheden naar zich toetrekt, waardoor hun gevestigd overlegmodel in het gedrang zou kunnen komen.
Minimumloonrichtlijn
In oktober 2022 werd de Europese minimumloonrichtlijn van kracht. Het was een voorstel van de Europese Commissie dat door Raad en Parlement was goedgekeurd, en de lidstaten onder zeer ‘tolerante’ voorwaarden opdraagt om te zorgen voor een nationaal minimumloon, en bij de vaststelling daarvan ook het collectief overleg vakbonden-patronaat een plaats te geven. De lidstaten geven zelf de invulling van wat een behoorlijk minimumloon is, en kunnen zich daarbij inspireren bij bestaande normen als 60 % van het mediane brutoloon en 50 % van het gemiddelde brutoloon. In sommige landen wordt een minimumloon van overheidswege opgelegd, in andere wordt het bepaald door onderhandelingen tussen de ‘sociale partners’, eventueel met verschillen per sector. Ook hierover laat de richtlijn de lidstaten vrij. Omdat collectieve overeenkomsten meestal niet voor alle werknemers van toepassing zijn, legt de richtlijn een drempel op: als minder dan 80% van de werknemers van het door de sociale partners vastgelegde minimumloon geniet moet de lidstaat een actieplan opstellen om daaraan te verhelpen.
De minimumloonrichtlijn werd door velen bejubeld als een doorbraak van het ‘sociaal Europa’, het Europees Vakbondsinstituut ETUI sprak van een mijlpaal, de Europese sociaaldemocraten hadden het over een ‘zege voor de Europese werknemers’, door hun toedoen gerealiseerd binnen de (eerste) Commissie von der Leyen. En in zekere zin hadden ze gelijk: sociale maatregelen in de EU zijn zo zeldzaam dat dit bescheiden initiatief voor betere lonen al een bijzondere gebeurtenis is. Of het veel meer is dan een promotiestunt van de eerste Commissie von der Leyen valt af te wachten, want de meeste lidstaten hebben nog niet eens de moeite gedaan om de richtlijn nationaal te implementeren, zoals ze nochtans tegen 15 november 2024 gedaan moesten hebben.
Minimumloon vs. ‘behoorlijke leefomstandigheden’
Er kwam, zij het uit beperkte hoek, ook een meer fundamentele kritiek op de notie dat de vastlegging van een minimumloon beantwoordt aan de vereiste dat men op een decente manier moet kunnen leven (“ dat het minimumloon toereikend is voor het verwezenlijken van behoorlijke leefomstandigheden en arbeidsvoorwaarden”, zoals de richtlijn het formuleert.) Want wat heb je aan een minimumloon dat 50% of 60% bedraagt van het gemiddelde loon als dat gemiddelde loon zelf nauwelijks toereikend is om behoorlijk te leven? Onderzoekers van het Platform voor een fair minimumloon kwamen tot de bevinding dat in 2020 een fair minimumloon in Tsjechië 1238 euro had moeten bedragen, terwijl het minimumloon slechts 573 € was. Voor dat faire minimumloon baseerden ze zich niet op de gemiddelde lonen, maar op de prijs van een korf basisbehoeften. Voor inwoners van de hoofdstad Praag moest het fair minimumloon zelfs nog 200 € hoger liggen…
Een gelijkaardige vaststelling kon men maken in het door de Trojka geteisterde Griekenland: de reële lonen zelf daalden er zodanig dat een minimumloon gelijkstellen aan 50 of 60% van het gemiddelde loon eigenlijk een wrang lachertje was.
We kunnen misschien als volgt deze bevindingen samenvatten: de Europese minimumrichtlijn vertrekt niet echt uit de bekommernis dat iedereen op een decente manier moet kunnen leven. Het is een eerder vrijblijvende manier om het bestaan van een ‘Sociaal Europa’ te bewijzen, en de weldoende rol van ‘progressieve’ partijen aan te tonen. Het nut van de richtlijn hangt in feite af van wat vakbonden ermee doen. Men kan de algemene principes ervan aangrijpen om op een combattieve manier betere krachtsverhoudingen tegenover de werkgevers te veroveren ; men kan daarentegen ook passief afwachten tot de wetgever zorgt voor betere lonen…
Een donderslag voor Sociaal Europa
14 januari 2025: in een persmededeling roept het Europees Vakverbond groot alarm dat “de EU-steun voor een minimumloon en collectief overleg bedreigd wordt”. Wat is er aan de hand? Een rechter van het Europees Hof van Justitie had in een (niet bindende) opinie uitspraak gedaan in een beroep ingesteld in januari 2023 door de Deense regering, daarbij gesteund door de Zweedse. Het was gericht tegen het Europees Parlement en de Raad en eiste de intrekking van de minimumloonrichtlijn, die volgens de eisers in strijd is met de Europese verdragen. Deze sluiten expliciet uit dat de EU zich mengt in de bepaling van de lonen in de lidstaten. De ‘donderslag’ was dat rechter Emiliou Denemarken gelijk geeft, en dus vindt dat de minimumloonrichtlijn moet ingetrokken worden. Dit is een niet bindende ‘opinie’, die door een definitieve uitspraak van het Hof kan bekrachtigd worden. De definitieve uitspraak volgt in de meeste gevallen de opinie, en komt er meestal binnen het jaar.
Nu is men misschien geneigd te denken: weer een typisch geval waar liberale regeringen zich zelfs tegen minimale sociale voorzieningen verzetten; die neiging is des te groter als men weet dat de grote Europese ondernemerslobby Business Europe zich categoriek uitsprak tegen de richtlijn. Maar de realiteit is anders. Het Deens initiatief werd genomen door de sociaaldemocratische regering Frederiksen. Meer nog: Deense en Zweedse vakbonden staan hier volledig achter, en dat sinds vele jaren. Het Europees Vakverbond, dat traditioneel probeert door lobbyen bij de sociaaldemocratische parlementsfractie werknemersbelangen te verdedigen, zwijgt daar zedig over. In haar persmededeling spreekt ze over twee ‘lidstaten’ die zich tegen de richtlijn kanten, maar de eigenlijke toedracht is wat complexer. De Deense en Zweedse bonden hebben zich binnen het Europees Vakverbond met hand en tand verzet tegen een Europese richtlijn over lonen, waarbij de Zweden zelfs een tijdlang hun financiële bijdrage aan het Europees Vakverbond weigerden te betalen. In 2019 gaven ze, samen met de Noorse en Ijslandse (maar niet de Finse) bonden hun negatief advies als de Europese Commissie de sociale partners raadpleegde over een eventuele richtlijn inzake minimumlonen. [1] In oktober 2020 verscheen in verschillende grote Europese kranten een open brief ondertekend door de Zweedse werkgeversorganisatie én de Zweedse vakbonden, waarin ze zich “krachtig verzetten tegen elk idee van een Europese richtlijn over minimumlonen”.
Asociale ‘Noordse’ bonden?
We zullen gemakshalve met ‘Noordse’ bonden die van Denemarken, Zweden en Noorwegen (en Ijsland) aanduiden; door de afwezigheid van Finland in het rijtje valt dit niet samen met Scandinavië.
De reden voor het verzet van de Noordse bonden tegen een minimumloonrichtlijn wordt duidelijk vermeld in het advies dat ze in 2019 daarover gaven. In deze landen blijft de overheid buiten de loonbepaling en worden lonen vastgelegd via collectieve onderhandelingen tussen vakbonden en werkgevers (“al 125 jaar”, wordt vanuit Deense kant gezegd). De tevredenheid hierover bij bonden en werknemers hangt samen met de hoge syndicalisatiegraad in deze landen (weliswaar dalend maar toch rond 60% en meer); werkgevers van hun kant profiteren van een zekere flexibiliteit (flexicurity’), omdat verschillende (minimum-)lonen per sector mogelijk zijn.
Als er een minimumloonrichtlijn zou komen, was het voor alle betrokken partijen duidelijk dat ook deze (‘niet-statutaire’) vorm van loonbepaling haar plaats moest hebben binnen de richtlijn. Dit is inderdaad het geval in de goedgekeurde versie, maar blijkbaar is de achterdocht niet echt verdwenen. De richtlijn houdt onder andere in dat er actie moet ondernomen worden in het geval minder dan 80% van de werknemers geniet van de collectieve overeenkomst. Als dit doel niet gehaald wordt kan men zich voorstellen dat dan toch door de Europese of nationale overheid tussengekomen wordt in de loonbepaling. De opgelegde norm kan dan evolueren tot een maximumnorm, zoals de Belgische overheid opgelegd heeft.
Dit lijkt misschien een beetje ver gezocht, maar het Noords euroscepticisme komt niet uit de lucht gevallen. De bonden aldaar herinneren zich beter dan wie ook de zaken Laval en Viking, waar het Europees Hof van Justitie het recht op vakbondsactie ondergeschikt maakte aan het vrij verkeer van diensten. Het Europees Vakverbond moest zelf toegeven dat hierdoor de Deense en Zweedse overlegmodellen zwaar onder druk kwamen te staan.
Ter overweging
We zouden uit de hele affaire geen overhaaste conclusies trekken, maar hier toch een paar overwegingen.
Het zal u misschien ook opgevallen zijn dat Finland niet meedoet aan het Noords verzet tegen een Europese richtlijn over het minimumloon. Finland had vroeger de naam om een van de ‘sociaalste’ landen ter wereld te zijn, maar het tij is aan het keren. Het reële loon (gecorrigeerd voor inflatie) zou er in 2023 het laagste niveau in 15 jaar bereikt hebben. De regering heeft een frontale aanval ingezet tegen de arbeidersrechten (terwijl ook hier de vakbondsaanhang hoog blijft). Dat doet de vraag rijzen of het groot vertrouwen dat de Noordse vakbonden in hun sociaal overlegmodel hebben ook niet meer scepsis verdient. Er is geen reden om aan te nemen dat het Deens of Zweeds patronaat uit een ander hout gesneden is dan om het even waar elders, en dat een evolutie op zijn Fins niet tot de mogelijkheden behoort.
Men kan zich ook afvragen of een frontale aanval op de minimumloonrichtlijn wel verantwoord is vanuit het standpunt van gemeenschappelijke Europese arbeidersstrijd. Het verzet tegen de richtlijn dreigt de Noordse bonden te isoleren van hun collega’s. Ook al is het belang van die richtlijn minder ‘historisch’ dan in Sociaal Europa-kringen wordt beweerd, de opheffing ervan eisen zal op weinig begrip kunnen rekenen, zeker in landen waar de lonen maar een fractie bedragen van de Scandinavische.
Waar een Noordse bonden echter volledig gelijk in hebben is hun wantrouwen in het Europees rechtskader als waarborg voor sociale vooruitgang. De EU heeft geen competentie om zich uit te spreken over het stakingsrecht in de lidstaten, maar zoals men in het geval Laval zag doet uit Hof van Justitie dat wél, onder het mom dat vakbondsactie het recht op vrije dienst verlening maar in de weg staan. De EU heeft ook geen competentie over de lonen in de lidstaten, maar de Commissie heeft juristen genoeg in dienst die zullen uitleggen dat loonpolitiek element is van de economische competitiviteit. De EU heeft ook geen bevoegdheid in verband met militaire politiek, maar is daar volop mee bezig onder het mom dat het gaat om industriële politiek. Enzovoort.
[1] Noorwegen en IJsland zijn geen lid van de Europese Unie, wel van de ‘Europese Economische Ruimte (EEA), waardoor ze de meeste bepalingen van de gemeenschappelijke markt aanvaarden en deels geconsulteerd worden over wetgevende initiatieven (zoals de minimumloonrichtlijn).
Reacties (0)
Voeg nieuwe reactie toe
Wij tolereren geen: racisme, seksisme, transfobie, antisemitisme, ableisme enz.