Anton Constandse - Van kapitalisme tot anarchisme
I
In de voorgaande hoofdstukken hebben we er naar gestreefd, niet alleen de organisatie ener staatloze socialistische maatschappij als mogelijk te schetsen, maar tevens ook steeds te wijzen op de evolutie naar en in zulk een samenleving. Zonder een uiteenzetting van deze overgang toch en van haar mogelijkheid zou heel het anarchisme waardeloos zijn. Men ontmoet mensen, die beweren: “Ons ideaal van anarchisme is eerst te verwezenlijken na driehonderd jaar”. Wat ze daarmee uitdrukken, is van verre strekking. Want eerstens kunnen ze niet aan politiek doen, geen stelling kiezen, niet mee strijden. Immers, ze zullen zich aan alles onttrekken met de bewering, dat hun tijd nog niet is genaderd, dat datgene, wat uit een omwenteling te voorschijn zou kunnen komen, toch niet in overeenstemming is met hun idealen. Zo zijn er zogenaamde “anarchistische” schrijvers bij de vleet, die weigeren, op te wekken tot medewerking aan massa-acties, waaraan ook Marxisten deelnemen, met het stompzinnige argument “dat die staatssocialisten dan toch met de winst gaan strijken.” Alsof ooit een beweging kon groeien door niets te doen! Alsof men niet het risico van de nederlaag moet aandurven, om op een overwinning te kunnen hopen! Alsof het meerdere succes van de Marxisten eventueel niet een vraagstuk is van machtsverhoudingen, die zich kunnen wijzigen ten gunste van de staatlozen.
Doch niet alleen dat feitelijke politieke actie dan uitblijft, er is meer. Het ideaal wordt een gewone utopie. Immers het is volkomen onmogelijk, met enige zekerheid te weten, wat over driehonderd jaar mogelijk of werkelijk zal zijn. We kunnen over het jaar 2000 en het jaar 2300 zoveel filosoferen als ons lust, het blijft louter fantasie. Politiek is slechts denkbaar op de basis van het heden, en verder dan de mogelijke eerstvolgende periode kan geen politieke werkzaamheid reiken. Wie dit inziet, begrijpt ook, dat het anarchisme zal moeten kiezen, óf een politiek moet zijn, óf een ethische filosofie. In het laatste geval zal het anarchisme over driehonderd jaar net zulk een geringe invloed hebben als thans in vele landen het geval is. Het zal sekten, groepen, culturéle organisaties kennen, en niets meer. In het eerste geval zal het anarchisme moeten terugkeren naar de wezenlijke poging tot practische politiek van Bakoenine en van bijv. zijn aanhangers in Spanje.
Het utopisme heeft het anarchisme ontzaglijk verzwakt. Doordat men niet-politiek dacht, en dus de overwinning van het vrije socialisme zag als een kwestie van opvoeding, en niet als een vraagstuk van machtsverhoudingen, heeft men in bepaalde politieke situaties zeer grote fouten gemaakt. Eén der bekendste was het vertrouwen op de ingeboren menselijke goedheid en het niet-aanwenden van de bereikbare macht, waarover men beschikte. Dat dan anderen met die macht gingen strijken, kan een reden zijn, om zich te beklagen, doch niet om zich te verwonderen …
Het is naar aanleiding daarvan, dat we aan enkele concrete gevallen denken moeten. Daar is allereerst de Russische revolutie. De rol daarin door de anarchisten gespeeld is veel groter, dan bekend is, omdat de officiele bolsjewistische historie-vervalsers eenvoudig doodzwijgen, wat de anarchisten hebben gepresteerd.
Zowel in Moskou als in Sint-Petersburg, om niet eens te spreken van Kroonstadt, zijn ze de ziel geweest van de omwenteling en … –wat meer zegt!– van het scheppen der sovjets, die als bedrijfsraden, als gemeenteraden enz. den staat zouden moeten vervangen. De eerste sovjet-congressen, die de macht uitdrukten van de georganiseerde arbeiders en boeren, plaatsten praktisch de staat ter zijde. Het was in deze tijd, dat Lenin zijn uiterst merkwaardig boekje schreef over “Staat en revolutie”, om vooral te bewijzen, dat de bolsjewiki geen staats-socialisten waren, dat ze evengoed vóór de opheffing van de staat waren als de anarchisten, kortom: dit boekje is een enorme concessie aan het anarchistische karakter van de revolutionnaire periode, waarin men verkeerde. Vooral in de Oekraine heeft de Machno-beweging op klare wijze uitdrukking gegeven aan de raden-idee, door het vrij-gekozen en democratisch werkende sovjet-congres met de hoogste macht te bekleden, en vrijheid van pers en organisatie te erkennen voor alle revolutionnaire en proletarische groeperingen. In hun groot vertrouwen en hun loyaliteit hebben de anarchisten evenwel aan hun bondgenoten (toekomstige tegenstanders!) een vrijheid gelaten, die tegen hen zelf werd aangewend. Uit de sovjets kwam een voorlopige revolutionnaire regering voort, waarin de anarchisten niet vertegenwoordigd waren, en krachtens hun beginsel meenden, ook niet te kunnen zijn. Derhalve bestond die regering uit bolsjewiki, met in de aanvang ook vertegenwoordigers van de links-sociaal-revolutionnairen, als Steinberg. Bovendien verbonden de anarchisten hun groepen niet over heel het land tot een sterke politieke organisatie, maar hielden ze vast aan de eigenlijk syndicalistische theorie, dat alleen economische organisaties geoorloofd waren, en dat men dus niet alleen moest medewerken in de bedrijfsorganisaties (wat vanzelf spreekt) doch tevens zich moest beperken tot die bedrijfsraden. Ook in 1937 heeft men het “onzuiver” geacht, dat de Spaanse F.A.I. zich gedroeg als een “politieke partij”. Maar als een beweging naar de macht streeft, wat is ze dan anders dan een politieke organisatie? Aangezien ze dat echter gewoonlijk niet wilde zijn, deden zich de grofste inconsekwenties voor en de grootste tegenstrijdigheden. In Rusland werkten de anarchisten loyaal samen met en stonden zelfs in dienst van een bolsjewistische regering, waarin ze geen enkele zeggenschap hadden. In de Oekraine sloot de Machno-beweging verschillende accoorden en bondgenootschappen met het bolsjewistische Moskou, en de Russische hoofdstad is door Machno gered van een verwoesting door de benden van Denikin. Maar de “bondgenoten”, die als politici alleen rekening hielden met de machtsverhoudingen, vervulden geen enkele verplichting jegens de anarchisten. Integendeel: toen het gevaar van het wit-gardisme was geweken, hebben Lenin en Trotski het anarchisme, het linkse sociaal-revolutionnaire principe en andere bewegingen eenvoudig uitgeroeid. De aanslag op Kroonstadt (Maart 1921) en de vernietiging van de Machno-beweging daarop behoorden tot de dictatoriale praktijken van het bolsjewisme, waartegen de anarchisten betrekkelijk weerloos waren. Aan de éne kant gedroeg Machno zich als een generaal van een leger van 50.000 man (wat hij praktisch ook was) en aan de andere zijde weigerde hij de machtsvraag onder het oog te zien!
Even leerzaam was, wat tijdens de Beierse Raden-Republiek gebeurde. Daar waren niet alleen raden, daar was een republiek met een regering. En de anarchisten –Erich Mühsam!– aarzelden niet, hun verantwoordelijkheid te dragen en lid te worden van deze “Raad van Commissarissen”. Het Beierse experiment duurde te kort, om er lessen uit te trekken, maar duidelijk is, dat de anarchisten in alle situaties, die gevaarlijk en revolutionnair waren, medewerkten met gezaglievende socialisten, zonder hun houding precies te kunnen bepalen.
Tenslotte is daar de Spaanse ervaring. Ook toen hebben twee anarchisten en twee syndikalisten zitting gehad in de regering van Caballero, van Nov. 1936–Mei 1937. Ze wilden niet ontbreken in het antifascistische front. Maar waartoe werden ze lid van deze regering? Uit loyaliteit, omdat ze de anderen niet in den steek wilden laten. Zij echter deden de concessies. Wat hadden ze kunnen doen? Ze hadden bijvoorbeeld zich meester kunnen maken van de controle over de militie, het instituut van de politieke commissarissen‚ van het beheer over de munitie-bedrijven. Vooral in Katalonie hadden ze daartoe –volgens de erkenning van Companys zelve– alle macht. Maar ze waren … te loyaal. Ze lieten de werkelijke macht uit hun handen glippen en overgaan in die van de stalinisten, die in Spanje niet anders waren dan vanuit Rusland gecommandeerde en betaalde reactionnairen uit de burgerlijke partijen. Het gevolg kon niet uitblijven: in Mei wierpen deze kwasi-rode conservatieven de CNT en de FAI uit de voornaamste machtsposities, uit de politie, de grensbewaking, de douane, de wapenbedrijven, de legerleiding enz. In de anarchistische beweging is daarover zeer veel gepolemiseerd en gedebatteerd. De mislukking werd vrij algemeen hieraan geweten, dat de libertairen deel waren gaan uitmaken van de regering. Dat ze aan “politiek” hadden gedaan. Maar men vergat, dat de machteloosheid –natuurlijk veroorzaakt door internationale factoren, en zeker voor het kleinste deel maar de “schuld” van de libertairen in Spanje– mede een gevolg was van de anarchistische theorieën zelve, die in dit opzicht geen klaarheid hebben gebracht.
Wat de historie ons leert, is derhalve dit: steeds hebben, indien een overgang uit het kapitalisme naar een andere samenleving mogelijk was, de anarchisten duidelijk begrepen, dat ze niet anders konden, dan met autoritaire socialisten en andersdenkende revolutionnairen samen te werken. Tot zelfs in de regering toe! Op welke basis evenwel, met welke taktiek en vooruitzichten … daar ging men niet verder op door! In Holland hebben we beleefd, dat vooraanstaande anarcho-syndikalisten – naar aanleiding van de Spaanse opstand in Asturie in 1934 – propageerden, dat men de revolutie niet met geweld verdedigen kan of mocht, en … dat men slechts dàn mocht samenwerken, indien men er zeker van was, daarmee het staatloze socialisme te zullen verwerkelijken! Toen echter de opstand uitbrak – als antwoord op de staatsgreep van Franco – van Juli 1936, verklaarden deze, zelfde propagandisten – gedreven door een zuiver revolutionnair sentiment, en dus terecht! – dat de Spaanse libertairen volkomen aanspraak konden maken op solidariteit en hulp, toen ze wapens gebruikten en samenwerkten tot met de burgerlijke antifascisten! Daarop waren echter de aanhangers ideologisch niet voorbereid, integendeel. De verwarring, die toen ontstond, was even onafwendbaar als betreurenswaardig.
II
Indien men dit hele vraagstuk –dat vooral door de Spaanse gebeurtenissen en door Spaanse schrijvers aan de orde is gesteld– nader beziet, blijkt, dat in het anarchisme zelf zich een vrijwel onoplosbare tegenspraak voordoet. Immers naar zijn aard wil het recht en vrijheid erkennen van de menselijke persoonlijkheid, en derhalve dus ook van afwijkende meningen. Het zou met het anarchisme vloeken, indien men zou eisen, dat alle mensen op gelijke wijze zouden gaan denken en gevoelen, indien men allen wilde “gelijkschakelen”. Nu is het waar, dat de anarchisten –die zich zeer wel bewust waren van de hieruit voortvloeiende consekwenties– zich de oplossing vrij gemakkelijk dachten. Ze zeiden: daar, waar de anarchisten de meerderheid achter zich hebben, zullen ze de gemeenschap vrijheidlievend inrichten. Daar, waar anderen evenwel overwegend zijn, erkennen we hun recht, de samenleving op de basis van de staat in te richten, mits de democratie er niet geringer zij dan in het democratisch kapitalisme. In Spanje –vóór de gebeurtenissen van 1936– stelden de libertairen zo een verdeling voor in kantons, federatief verbonden, die een regeling zouden treffen al naar de mening van de meerderheid: òf vrijheidlievend òf autoritair.
Naarmate evenwel een land meer wordt geindustrialiseerd, en dus elk deel meer afhankelijk wordt van zijn omgeving – naarmate het raderwerk der gemeenschap steeds ingewikkelder wordt, kan een zo eenvoudige oplossing door splitsing niet meer worden gevonden. Men kan noch de spoorwegen, noch de electriciteitsvoorziening van hele provincies en streken, noch de grootindustrie verdelen in tamelijk onafhankelijke sektoren. Natuurlijk blijven er allerlei gebieden, waarop zeer grote vrijheid kan heersen: in de methoden van onderwijs, de organisatie van het liefdeleven en de kinderverzorging, de opvatting van het recht, de religie en de moraal en in tal van lokale aangelegenheden kan zulk een decentralisatie en federalisme worden doorgevoerd. Doch in allerlei organen waarvan de beheersing wezenlijke macht betekent, kan dit niet.
Het is dus noodwendig, samen te werken, rechtstreeks, met andersdenkenden, wier opvattingen het anarchisme in zoverre eerbiedigt, dat het de vrijheid van prediking en toepassing erkent. Het is duidelijk, dat het anarchisme daarmee tegelijk afziet van elke totalitaire verwerkelijking van zijn idealen. Natuurlijk kan géén beweging ooit –ook niet door een dictatuur– voor honderd procent haar idealen verwezenlijken. Maar het anarchisme moet er eigenlijk bewust van afzien, omdat het bij voorbaat de noodzaak erkent, dat door de vrijheid de verschillen in aard en in levens- en wereldbeschouwing niet uitblijven kùnnen. Niet alleen, dat het dus elke dictatuur uitsluit, maar het neemt bij voorbaat aan, dat de vrije persoonlijkheden ook nooit uniform zullen denken, nooit op éénzelfde wijze in het leven zullen réageren. Aangezien elk ideaal eenzijdig is, zal het dus immer slechts ten dele worden geréaliseerd.
Men passe deze theorie toe in de politiek, en men zal tot de conclusie komen, dat de anarchisten de samenwerking met autoritaire socialisten niet kùnnen afwijzen, hoewel dezen de staat willen redden, die de anarchisten willen likwideren …
Men heeft in anarchistische kringen de praktische consekwenties van dit standpunt ook wel aanvaard, voorzover het die samenwerking aangaat. Werkelijk overdacht heeft men de situatie zeer zelden. Na elke teleurstelling kwamen de “zuiveren” aandragen met argumenten, om elke samenwerking af te wijzen. Onbewust gedroegen ze zich hierbij echter gewoonlijk autoritair en dictatoriaal, door aanvaarding van hun eigen idealen (zelfs van hun utopieen) als voorwaarde te stellen voor maatschappelijke cooperatie. Eerst allen gelijk denken –dat wilde zeggen: eerst allen denken zoals wij dat doen of willen beweren te doen– en eerst dan kunt ge zalig worden en ons de hand reiken. Die zelfgenoegzaamheid –bij ethischen, individualisten en zelfs sommige zich noemende sociaal-anarchisten– was feitelijk in diepste wezen het tegendeel van vrijheidlievend.
Natuurlijk hebben de anarchisten het recht, één voorwaarde te stellen, die een hoofdconditie is: “We eerbiedigen slechts de vrijheid van hen, die op gelijke wijze en gelijk plan de ónze garanderen. Wie onze vrijheid niet ontziet, kan geen aanspraak maken op enige garantie van onze kant.” We hebben het echter in de chaotische beweging, die zich somwijlen “anarchistisch” noemt, beleefd (zo goed als men trouwens de meest tegenstrijdige dingen onder Marxisten kan aantreffen) dat dezelfde vrije socialisten, die fel te keer gingen tegen samenwerking in de revolutie met linkse Marxisten … volledige vrijheid eisten voor … fascisten (!) alleen om te opponeren tegen de sociaal-democraten, die maatregelen tegen de fascisten eisten. Indien deze vrije socialisten hadden gezegd: We willen niet, dat tegen de fascisten de staat deze maatregelen neemt, want daarmee wordt de éne vorm van kapitalisme versterkt tegenover de andere – dan zou dat zeker juist zijn geweest van het standpunt det theorie. Dat echter arbeiders fascistische bladen zouden moeten drukken, zalen voor hen beschikbaar zouden moeten stellen, zou evenzeer in strijd zijn met de theorie alsdat men de vrijheid zou eerbiedigen van onderkruipen, van uitbuiten en van onderdrukken. Zelfs het liberalisme is niet zó abnormaal “vrijheidlievend” geweest!!
Indien men uit deze misverstanden een uitweg wil zoeken, dan is het noodzakelijk, uit te gaan van het feit, dat het anarchisme in de eerste plaats socialisme is, en zonder dat –en dus zonder de arbeidersklasse als grondslag te hebben– niet mogelijk. Gaat men eenmaal uit van de gedachte, dat het anarchisme verenigbaar is met een arbeidersbeweging (in de ruimste zin van het woord) en met algemeen socialistische beginselen, dan weet men, met welke groepering men in revolutionnaire situaties kan samenwerken en met welke niet. Gemakkelijk te bepalen is dat in de praktijk nooit. Elke periode is vol van moeilijkheden, die onvoorzien zijn en ter plaatse, op het moment zelf, moeten worden opgelost. Bij de strijd om de macht zal men evenwel zijn plaats vinden in de rijen van de socialistische arbeiders. En of dàn de revolutie –die van nature immers de staat begint te ontkennen– zal verlopen in staatloze of staatlievende richting, dat is een vraagstuk van machtsverhoudingen, en niet van dogmatiek.
** III
Men vrage zich dan ook het volgende af: Indien in de revolutionnaire praktijk de anarchisten steeds samenwerkten met autoritaire socialisten –als dit uit de theorie zelve voortvloeit– is er dan ook theoretisch niet een program te vinden, een basis, waarop dit samengaan valt vóór te bereiden? Het is immers struisvogelpolitiek, dit probleem uit de weg te gaan, terwijl het zich in de toekomst toch opdringt!
We hebben reeds betoogd, dat het samenstellen van bedrijfsraden –die niemand uitsluiten kunnen– beduidt: het organiseren van de gemeenschappelijke arbeid van allen, van verschillende richtingen. Kan bijv. het Marxisme zulke raden niet aanvaarden? Natuurlijk wel, ook al heeft het daartoe weinig theoretische arbeid bijgedragen. Men moet wachten tot de Russische revolutie, de bedrijfsbezettingen in Duitsland, Italië en Frankrijk, voor deze radenidee binnen de gezichtskring valt van de Marxisten. Vooral het verval van de vakorganisaties als strijdapparaten, haar verwording tot verzekeringsorganen en onderdelen van de staatsadministratie opent aan vele Marxisten de ogen voor de noodzaak van strijdbaarder en meer klassebewuste organen. Hierin was Herman Gorter een pionier, die met Lenin brak, juist omdat hij partij koos voor de bedrijfsraden tegenover de vakbonden. Sinds Gorter evenwel en sinds het ontstaan van de sovjets kan het Marxisme zich met de idee van de economische raden zeer wel één verklaren.
In de twede plaats kan samenwerking mogelijk zijn in de raden van de gemeenten. Terwijl het anarchisme krachtens zijn anti-parlementaire standpunt terecht weigert, deel te nemen aan het vormen van gemeenteraden in kapitalistische verhoudingen, moet het evenwel van socialistisch standpunt de gemeenteraden als ònontbeerlijk erkennen voor het functionneren der plaatselijke gemeenschap. In de raad, door vrije verkiezingen gekozen, zullen dan natuurlijk verschillende politieke stromingen zijn vertegenwoordigd, evengoed als in de bedrijven.
Ook bij het organiseren van de militie, indien dit geval zich zal voordoen, –en dat heeft Spanje reeds bewezen– kan er van samengaan zeer wel sprake zijn. Hierbij kan de voorwaarde dan zijn, dat de militie onmiddellijk onder controle staan zal van de comités. door het radencongres of voorlopig door de verschillende arbeidersgroepen gevormd. Men kan zich zeer wel een industriële en een politieke Raad denken, die tezamen de leiding hebben over de eventuele militie.
Het vraagstuk wordt evenwel moeilijker, zoodra het gaat om het vormen van het “opperbestuur”. Dat zulk een centrale administratie nodig is, hebben we reeds pogen uiteen te zetten. Dat de gemeenten zowel als de bedrijfsorganisaties toch tenslotte een gemeenschappelijke Bestuursraad zullen moeten organiseren, staat vast. Het doet er weinig toe, of deze Algemene Raad de naam heeft van “Raad van Commissarissen”, van “voorlopige regering” of anderszins. Weliswaar heeft Kropotkine getoornd tegen de revolutionnaire regeringen, maar hij heeft in 1917 zich wel degelijk ter beschikking gesteld van de Russische revolutie, ook toen die een regering erkende en handhaafde. Want waar het op aan komt, dat is slechts, hoe zulk een Landelijke Raad werkt en in welke richting.
Dat anarchisten aan zulk een Algemeen Bestuur –of hoe het zal heten, desnoods een Radenrepubliek– kunnen deelnemen, vloeit voort uit het voorafgaande. Van de verdere ontwikkeling van zulk een instituut hangt alles af. Zal deze Raad zich uitbreiden tot een regering, die de militie, de gemeenten, de raden geheel aan zich ondergeschikt maakt, staatskapitalisme doorvoeren zal? Of zal hij afhankelijk blijven van de organen, waaruit hij is gekozen, afhankelijk van radencongres en van de gemeenten zelve? In het eerste geval zal deze Raad weer een volslagen regering worden. In het laatste geval zal feitelijk de staat worden gelikwideerd, om plaats te maken voor een Radenorganisatie en een Federatie van Gemeenten.
Welnu, wat zulk een Raad of comité van commissarissen of “voorlopige regering” (een naam, die de anarchisten moeten verwerpen, maar …‚ wat is er in een naam?) zal worden, dat hangt geheel af van de machtsverhoudingen van het ogenblik, en niet van afspraken noch van beloften, niet van ideologieen en evenmin van goed vertrouwen. Indien op zo’n ogenblik de anarchisten inderdaad een belangrijk deel der massa achter zich hebben, zal men tegemoet komen aan hun streven naar het likwideren van den staat. Hebben ze weinig achter zich, dan zullen ze het na de omwenteling verliezen. Ook hier is immer waar, dat macht de doorslag geeft. Staal is in de politiek sterker en scherper dan papier, en macht meer waard dan recht. Eerst dàn, wanneer de anarchistische beweging dit zal hebben begrepen, zal ze haar houding kunnen bepalen ten aanzien van die samenwerking, die de omstandigheden opdringen, en die de anarchisten in het algemeen zo zeer vrezen.
Reacties (0)
Voeg nieuwe reactie toe
Wij tolereren geen: racisme, seksisme, transfobie, antisemitisme, ableisme enz.