Forum voor Anarchisme
ArtikelenDe AnarchokrantDossiersEventsWiki // Hulp bronnenContact // InzendingForum
|
anarchokrant23 november 2025

De Anarchist Gustav Landauer over De Filosoof Friedrich Nietzsche

Author: Tijdschriftdeas | GEPLAATST DOOR: De Anarchokrant | Bron: libertaireorde.wordpress.com

Op 20 januari 1901 gaf de Duitse anarchist Gustav Landauer (1870-1919), in het kader van een feestelijke samenkomst van de ‘Neue Gemeinschaft’ in het Berlijnse Architektenhaus, een voordracht onder de titel ‘Friedrich Nietzsche und die neue Generation’.

In de periode waarin wij nu leven, komt men regelmatig verwijzingen tegen naar die Duitse filosoof ‘met de hamer’, Friedrich Nietzsche (1844-1900).* De een loopt met hem weg, de ander verwerpt zijn denkbeelden. Gustav Landauer behandelt een aantal van die denkbeelden . Johny Lenaerts vertaalde en bewerkte de voordracht van Landauer. Zie hieronder. [ThH]

Friedrich Nietzsche en de nieuwe generatie

Een eenling

Nietzsche beschouwde zichzelf als een vat vol tegenstrijdigheden, als het strijdtoneel van demonische krachten. Hij was de lijdende, iemand die zich schuw tegen de wereld afzet, en de agressieve, iemand die de wereld naar de keel grijpt. (…) Hij  is voor ons in eerste instantie de reusachtige figuur die als uitdrukking voor onze hele generatie, voor al onze grootsheid, al onze smart, al ons geluk, al onze eenzaamheid en al onze hoop, notitie neemt van de armoede en de behoeftigheid van het dagelijkse leven. (…) Nietzsche is een eenling en een apostel voor enkelingen, net zoals Goethe en Beethoven dat waren. (…) En Nietzsche is één van de leiders van dit jonge volk dat zich van de decadentie naar een renaissance wil verheffen. (…) Want bij Nietzsche gaat het helemaal niet om een systeem van een wereldbeschrijving of een wereldverklaring, maar om de reactie van gevoelens tegen de aanstormende wereld en de actie van het levende tegen het dode en het stervende. (…)

In drieërlei opzichten is Nietzsche steeds zichzelf trouw gebleven. Nooit is er een filisterachtig woord uit zijn pen gekomen; steeds was hij een vijand van de alledaagse mens en van de kuddedieren. Dat is één. Nooit heeft hij boven de wolken en nà de dood een beloofde land gezocht of zelfs ook maar een verklaring voor het onbekende, een ‘Ding an sich’; steeds is hij de aarde trouw gebleven. Dat is twee. En tenslotte: hij was en bleef een onverzoenlijke vijand van het christendom. Dat is drie.

Nietzsche wil niets te maken hebben met wat de geleerden of de populaire schrijvers kennis of waarheid of wereldbeschouwing noemen. Hij bekommert zich niet om dode en lege begrippen; hij scheidde niet het werk van de hersenen van dat van al onze andere organen. Al zijn inzet draait veeleer om de vraag hoe het leven opgevat, hoe het geleefd kan worden. (…)

Creëren!

Het komt er opaan te creëren! De filosoof van de toekomst is geen boekenwurm maar een handelende en transformerende leider van zijn volk. Maar, zo vervolgt Nietzsche, het creëren hoeft voortaan niet te bestaan uit moord en doodslag, uit oorlog en wetten; wie nieuwe waarden schept, wie nieuwe richtlijnen aan de mensen bezorgt, wie in de plaats van de oude moraal een nieuwe moraal plaatst, die schept nieuwe dingen, hij helpt bij de transformatie van de realiteit.

Het zou evenwel volkomen verkeerd zijn wanneer men als Nietzsches diepste geloofsbelijdenis geïsoleerde uitspraken zou nemen waarin hij de oorlog en de hardheid van de staatsman roemt of de ‘blonde Bestie’ lijkt te verheerlijken, of waarin hij met Borgia of met krachtige figuren van de renaissance dweept. Hij achtte het noodzakelijk en gepast voor zijn tijd om een sterk en overweldigend tegengewicht te plaatsen tegenover het gejammer van de kleine en de zwakke, die over elke opleving van een sterke persoonlijkheid beginnen te jammeren en te klagen en die het opflakkeren van elk vuur met hun tranenvloed trachten te blussen. Tegenover de heersende slavenmoraal  verkondigde hij de herenmoraal. (…)

Slavenopstand

Alhoewel het deze keer niet mijn bedoeling is kritiek op Nietzsche uit te oefenen, wil ik hier toch een kritische noot plaatsen. Wat zou er gebeuren, zo zou ik willen opwerpen, wanneer de slaven zich deze voorname ‘herenmoraal’ zouden eigen maken? Wanneer de slaven zouden beginnen alles te respecteren wat ze in zichzelf voelen, niet enkel de toestand waar ze zich tegen hun wil in bevinden, maar wanneer het bewustzijn van de rijkdom, van de macht, van het geluk krachtig in hen ontwaakt? Wanneer ook de slaven beginnen hard te worden, wanneer ze leren respect voor zichzelf  op te eisen? Wanneer de slaven voornamer worden, wanneer ze het beu zijn voor brave sukkels gehouden te worden? En zou er geen tijd kunnen aanbreken waarin men slaven nodig heeft die technisch gevormd en goed geschoold moeten zijn en dat er precies daardoor een slavenopstand ontstaat, van slaven waarin een herenbewustzijn voorkomt? – Vragen zijn gemakkelijk, antwoorden moeilijk, maar men ziet dat Nietzsche onmiskenbaar veeleer een advocaat van de toekomst dan van het verleden was. (…)

Grenzen verleggen

Het is nu het moment om er opnieuw aan te herinneren wat Nietzsche zegt over het scheppen. Niet geweld en brutaliteit zijn er nodig om nieuwe werkelijkheden te creëren… Het volstaat, ja, het is het beste, nieuwe namen, nieuwe waarden te creëren. Nietzsche wilde geen krijgers en geen staatsmannen als leiders in de nieuwe toestand van de dingen, maar waardescheppende filosofen en vrijdenkers! ‘Les souverains rangent aux parvenus’, laat hij een ceremoniemeester van de moderne wereld zeggen, en hij prees de heersersnaturen werkelijk niet omwille van de staat. ‘Waar de staat eindigt, daar begint de mens die niet overtollig is’, laat hij zijn Zarathoestra zeggen. Hij heeft de mannelijkheid, de krijgszuchtige instincten en de dapperheid, de aanval met slaande trom geprezen; maar hij zocht deze dapperheid niet bij mensen met een brutale fysische of sociale superioriteit maar bij ontwikkelde mensen die grenzen weten te verleggen. (…)

Dronken van lust

Zowel Lessing als Nietzsche waren enkel in wereldbeschouwing geïnteresseerd als dit levensbeschouwing was. De vraag die ze allebei in zich droegen, zonder dat ze die ooit geformuleerd hebben, was de volgende: hoe dien ik verleden en toekomst op te vatten, hoe moet ik tegen de wereld aankijken om met het leven in het reine te komen en om het leven op een plezierige manier te ervaren? (…)

Omdat Nietzsche de geest van de zwaarmoedigheid met zich meedroeg transformeerde hij zich tot een lichtvoetige en dansende, omdat zwaarmoedigheid op hem drukte schudde hij moedig deze last van zich af, omdat hij pessimist was juichte hij, de overtrotse, het leven toe, en omdat het medelijden hem haast het leven kostte, leerde hij de hardheid, en dan, toen het probleem van het lijden nog dieper tot hem doorgedrongen was, leerde hij de eeuwigheid van het lijden en de nog diepere eeuwigheid van de lust, de eeuwige wederkeer van alle dingen van de wereld. 

Want Nietzsches leer van de eeuwige wederkeer van hetzelfde is niet de poging van een schriftgeleerde om het wereldraadsel te ontcijferen, ook niet om een nieuwe abstracte theorie uit te werken, evenmin om aan de relativiteit van onze kennis een absolute sluitsteen te plaatsen. Veeleer is het Nietzsches laatste poging zich met het lijden, dat wil zeggen met het leven, in het reine te komen. 

Wat Nietzsche ‘medelijden’ noemt is niet in eerste instantie het gevoelen van sympathie voor de lijdende, maar het leed en de walg over alle ellende en al het walgelijke van de wereld. De optimist die tegen Voltaires spot te velde trok, had gezegd: Dat is de beste aller werelden, hallelujah! De pessimist Schopenhauer had gevloekt: Dat is de slechtste aller werelden, naar de duivel ermee! Nietzsche evenwel vergelijkt met een diepe ernst deze twee weegschalen met elkaar en besluit: Veel dieper is het leed van de wereld als ooit één mens vóór mij vermoed heeft. Ik zeg evenwel ‘Ja’ aan de wereld, dat wil mijn trots, die niet jankt en grient. Dat is zo en zal zo zijn. En dat zal steeds zo geweest zijn en steeds opnieuw zo worden. Ik wil juichen en jubelen uit de diepte van mijn smart. De leeuwerik jubelt niet, alhoewel hij de afgrond onder zich ziet, maar omdat hij hem ziet: ‘Jullie kijken omhoog,’ roept Nietzsche de mensen toe, ‘als jullie verlangen naar verheffing. En ik kijk omlaag omdat ik verheven ben.’ Ik wil me enkel veroorloven, zo lijkt hij te zeggen, vrolijk te zijn, omdat ik eerst in alle vuren van de wereld gesmeed en gehard geworden ben. Ik ben dronken van lust: want de wereld is eeuwig vol leed en ontzetting. (…)

De ondergang die een overgang is

Dat is de laatste vorm, en de meest trotse, waarin Nietzsche het leven leert verdragen: alle leed van de wereld eeuwig onder ogen te zien en dan eeuwig leven, eeuwig daarmee in het reine willen komen. Eerder was hij daarmee op een andere manier uit de weg gekomen: met de leer van de Overmens [Übermensch]. De Overmens en de eeuwige wederkeer zijn de twee symbolen die onze vaandrig Nietzsche ons voorhoudt en die boven elk leven wappert: Het dappere geloof aan de zin van het leven voor de toekomst staat op de eerste afgebeeld; de dappere resignatie in de zinloosheid van het leven voor alle eeuwigheid op de tweede. Ook hier weer tegenstellingen; ook hier echter uiteindelijk polariteit en eenheid! Deze eenheid heet: De wereld heeft een zin, er bestaat voor ons geen werelddoel en geen wereldmoraal. Laten wij als mensen daarom sterk zijn en scheppen; laten wij deze betekenis en deze bestemming creëren; laten wij waarden optrekken! Laten wij zó leven dat we kunnen wensen in alle eeuwigheid op dezelfde manier opnieuw te leven!  (…)

De tijd is weer aangebroken waarin de jeugd veel ziekte en veel gezondheid in zich draagt; de tijd van de grote afrekening, de tijd van de ondergang die een overgang is; de tijd waarin voor de mens geldt wat Nietzsche in één van zijn vroegste geschriften als volgt uitdrukt: ‘de chaos in zichzelf te organiseren zodat hij zich van zijn echte behoeften bewust wordt.’ (…)

De Overmens

Er is een nieuwe generatie opgestaan voor wie Nietzsche geleden en gesproken heeft; er is een nieuw volk aan het ontstaan voor wie Nietzsches werk Aldus sprak Zarathoestra. Een boek voor iedereen en niemand, waarover ik het nu wil hebben, het meest geliefde richtingaangevende boek is. 

Dit boek en alles wat daarin verkondigd en aangeprezen wordt berust op het inzicht dat God dood is, grondig dood, totaal dood. En precies daarom is dit boek het boek van onze tijd en dat zo fris en stoutmoedig is omdat we weten: noch boven noch in de wereld schuilt er voor ons, mensen, een onverbrekelijke bestemming, een goddelijke moraal. De wereld is onzewereld, een wereld waarmee we in het reine moeten komen, een wereld die we naar onze beste wensen en verlangens kunnen transformeren. Wij zijn als losgelaten dieren die lange tijd in gevangenschap en in muffe stallen opgesloten zaten. Maar het is niet het dier dat voortaan op onze geliefde aarde loopt maar – de Overmens!  God is in de geesten van de besten uitgedoofd, en niet enkel in hun geesten maar ook in hun ervaring. Want het gaat hier niet enkel om het droge, schrale inzicht, maar om de levensdrift.  Zoals Nietzsche in De antichrist zegt: ‘De vrijdenkerij van onze heren natuurvorsers en fysiologen is in mijn ogen scherts, – zij missen elke passie in deze aangelegenheden, zij lijden er niet aan.’ Het is nu tijd dat de Overmens, de mens als God, opstaat.

Een andere betekenis

Wanneer men niet op de stemming en de onderaardse stroom maar louter op de woorden afgaat, dan zou men twee overbodigheden in deze bewering kunnen opmerken. De eerste bestaat erin dat Nietzsches leer van de Overmens enkel maar een gewaagde hypothese is, die hij op de evolutieleer van Darwin geënt heeft. Zoals Darwin aangetoond heeft dat de hogere diersoorten van de lagere en de mens van een apensoort afstammen, zo stelt Nietzsche dat ook uit de mens zich geleidelijk een hogere vorm zou kunnen ontwikkelen. We zouden ootmoedig kunnen toegeven dat Nietzsches denken beïnvloed werd door het onderzoek van Darwin en Spencer, wellicht ook dat hij zonder Darwin zijn ideeën niet zó zou geformuleerd hebben. Niettemin is het van essentieel belang te weten dat Nietzsches Overmens een andere betekenis heeft dan uit de theorieën van de natuuronderzoekers zou kunnen blijken. 

Nietzsche heeft het niet over de geleidelijke ontwikkeling en ook niet over de natuurwetten, maar veeleer over het tegendeel daarvan: over het zich schrap zetten tegen de lege ontwikkeling die op de opeenhoping van vele toevalligheden berust en over de opheffing van de zogenaamde natuurwetten. In de veronderstelling dat ze überhaupt van toepassing zijn, gelden de natuurwetten, zolang men ze niet erkent, enkel in een beperkte mate. Zoals men weet hoe het toeval in een slakachtige langzaamheid en in een idiote toevalligheid wortelt, zo kan men ook de wil in zichzelf opvoeden om het toeval niet meer te laten heersen maar het gebeuren van de mensensoort bewust te sturen. Misschien gaat de ‘natuurlijke’ ontwikkeling van de mensensoort, dit wil zeggen de weg waarin de massa zich laat drijven, een heel andere richting uit dan die welke de Overmens voor ogen heeft. We zullen daarop terugkomen nadat we de tweede bedenking behandeld hebben.

‘Vooruitgang’

Men zou dus voorts kunnen zeggen dat de ‘Overmens’ niets anders zou zijn dan een wat apart klinkende en hoogdravende uitdrukking voor datgene wat men louter ‘de vooruitgang van de mensheid’ noemt. Totaal verkeerd! Over niemand heeft Nietzsche zich zo erg opgewonden en zo minachtend uitgelaten als over deze progressieven, de halfslachtigen, en over de voorstanders van een heerschappij van het gepeupel. Het was net Nietzsches grote vrees dat deze ontwikkeling in de richting van deze ‘vooruitgang’ zou kunnen gaan en dat niet de Overmens maar de alledaagse mens het doel zou kunnen zijn. Daarom heeft hij helemaal aan het begin van het Zarathoestra-boek als een waarschuwing het symbool van de ‘laatste mens’ geplaatst, de mens die het geluk en de erbarmelijke tevredenheid gevonden heeft en geen verlangens meer kent, en geen smart en geen chaos. Nietzsche bekommerde zich niet om de massa’s en hun geleidelijke vooruitgang, en bijgevolg was hij veeleer een boosaardige tegenstander van het socialisme, waarin hij maar al te veel nivellering en maar al te weinig diepgang vond. Weliswaar heeft hij het niet kunnen verhinderen dat hij zelf een grote invloed op bepaalde socialisten uitgeoefend heeft, socialisten voor wie communisme en personalisme ook maar polaire tegenstellingen waren, slechts twee zijden van één en hetzelfde. Dat waren echter enkelingen; voor de grote massa progressieven en vooral voor de politieke partijen geldt Nietzsche momenteel nog steeds als een ‘reactionair’. (…)

Ik wil benadrukken dat Nietzsche zich met dezelfde verachting tegen het vreedzame gepeupel als tegen al het gewelddadige afzet. Voorbij de staat, die volgens hem de ‘nieuwe afgod’ is, begint voor hem het land waar de Overmens thuis is: ‘Waar de staat eindigt, daar eerst begint de mens die niet overtollig is… Waar de staat eindigt, – kijkt dan toch, mijn broeders! Zien jullie hem niet, de regenboog en de bruggen van de Overmens?’

Hoe ver Nietzsche evenwel van politici en massabewegingen afstaat, zo weinig heeft hij sympathie voor degenen die de vlucht uit de wereld prediken. Weliswaar is er eenzaamheid nodig voor wie zichzelf wil vinden, wie zichzelf wil overstijgen, maar steeds weer keert Zarathoestra-Nietzsche terug naar het zeer geliefde leven en naar de lieve mensen, die hij mooie woorden voorhoudt over kind en huwelijk – ‘Niet enkel voortplanten zul jij jezelf, maar ook omhoog! En daarbij helpe je de lusthof van het huwelijk!’-, over vrienden en de zelfgekozen dood, die de laffe kwaadsprekers ‘zelfmoord’ genoemd hebben. 

Het nieuwe inzicht

En dan komt in zijn stilste stonde, eerst als een afschuwelijke gruwel, dan echter als een zalige opluchting, het nieuwe inzicht: het komt er niet enkel opaan in de toekomst te wijzen en de Overmens als doel te stellen, ook terug in het verleden heft hij zijn zegenende handen omhoog en zegt hij Ja en Amen tot alle dingen van de wereld. (…)

Nietzsche legt ons uit hoe dit nieuwe inzicht van de totale overwinning door het Ja-zeggen en het zegenen van de eeuwige wederkeer van alle dingen, van het goddelijk toeval en dobbelspel van de wereld over hem gekomen is. Het was een grote verbijstering toen hij de eerste keer zag dat alles zich herhaalt en dat alles terugkeert. (…) En daarop overviel hem de walg en de afkeer, vooral de grote weerzin tegen de mensen: ‘Eeuwig keert hij weder, de mens die jij moe bent, de kleine mens!’ Het leek alsof er een slang in zijn keel en slokdarm gekropen was. Toen hervond hij evenwel zijn laatste en grootste moed: hij beet toe en slikte de giftige brok door. (…)

Nietzsche was geen geleerde en ook wij, nieuwe jongeren, willen alles behalve geleerden zijn. Het komt erop aan deze grote Stimmung te redden en trouw en feestelijk in heerlijke geesten vast te leggen. Spinoza had nog genoegen moeten nemen met de kille, onzelfzuchtige en naar de eenzaamheid verbannen kennis: ‘…het menselijk handelen niet uit te lachen, niet te beklagen, niet af te keuren, maar te begrijpen.’!

Voor ons evenwel is dit niet zo: niet zich afwenden van de wereld, niet de wereld vervloeken, niet de wereld louter willoos waarnemen, maar de wereld aan kunnen, de wereld verdragen, de wereld beheersen!

Gustav Landauer (Vertaling en bewerking Johny Lenaerts)

* [‘Friedrich Nietzsche und das neue Volk’ in het tijdschrift  Ateneum (Helsingfors [Helsinki]) 3 (1900) en 4 (1901) [AS, 5, pp. 166-182].  [Ausgewählte Schriften]

Reacties (0)

Voeg nieuwe reactie toe

Wij tolereren geen: racisme, seksisme, transfobie, antisemitisme, ableisme enz.