Gele bonden – historisch en internationaal
Reacties op artikelen die Solidariteit plaatst, zijn altijd welkom. Helemaal als ze aanvullend zijn. Dat deed Marcel van der Linden naar aanleiding van mijn commentaar van 24 augustus 2024, Strijdbaarheid eist onafhankelijkheid. (2) Dat ging onder meer over de actualiteit van ‘de gele bonden’ in Nederland. En uitgerekend over die ‘ondernemersgezinde bonden’ stuurde Marcel een verkennend onderzoek historisch en internationaal, niet specifiek over Nederland. Hier aandacht voor wat mij het meest aansprak.
4 november, 2024 8 min leestijd
(Foto: 24 mei 1968 in Frankrijk, Derek Blackadder, Flickr, CC2.0)
Om te beginnen een omschrijving van een gele bond, ontleend aan de International Labour Organization van de Verenigde Naties, ILO: Een vakbond die is opgericht door of onder de invloed en controle van een ondernemer. Zo’n ‘ondernemersbond’ is een verwerping van de onafhankelijke vakbeweging. Deze ‘anti-vakbond’ is tevens een pleidooi voor een alternatieve, oftewel gele bond. Een alternatief dat bij voorkeur vanzelfsprekend is, dus zonder discussie en keuze, zich richt op de (betrokken) werkers en bijvoorbeeld de volgende uitwerkingen kent:
- verleiding/omkoping – aanbieden bedrijfshuisvesting of onderwijsfaciliteiten,
- intimidatie – dreigen met loonsverlaging of ontslag,
- ondermijning – negatief bejegen, rode bonden zijn communistisch.
Gemeenschappelijke belangen
De grondslag van een gele bond is dat ondernemers en werkers gemeenschappelijke belangen hebben en die uitdragen. Autonome belangen van werkers zijn evenals stakingen uitgesloten. Vakorganisaties die deze uitgangspunten bestrijden zijn taboe. Een gele bond wordt organisatorisch en ideologisch gedragen door ondernemers, soms door politieke partijen en de staat, soms financieel.
Zoals gezegd, duikt Marcel het internationale verleden in. Hij begint met de periode vanaf 1870, volgt met de jaren tussen de twee wereldoorlogen en sluit af met de periode sinds de jaren vijftig.
Vanaf 1870
Al voor de opkomst van de ‘moderne’ vakbeweging – in Nederland vanaf de jaren zestig van de negentiende eeuw – erkenden bijvoorbeeld ondernemers in de Amsterdamse haven vakorganisaties niet en spraken een verbod uit over het lidmaatschap. Maar al eerder, ook internationaal, waren er zwarte lijsten, verplichtende werkboekjes (‘livrets’), werden stakingen gebroken en contracten gesloten met wat later ‘gele vakbonden’ heetten. In onder meer Engeland ging dit ondernemende anti-arbeidsbeleid in de jaren 1860-1870 zo ver dat er verenigingen van stakingsbrekers werden opgericht. Ook onder meer in Duitsland en Frankrijk braken gele bonden door. In het laatste land telden zij in 1904/1905 met 100.000 leden een achtste van het totaal aantal georganiseerde arbeiders.
Na de eeuwwisseling was echter wat ‘de moderne vakbeweging’ genoemd werd, niet tegen te houden. Veranderingen in de arbeid door industrialisatie kraakten de veronderstelde gemeenschappelijk belangen, ondernemers werden niet alleen geconfronteerd met eisen, maar wensten deze niet in te willigen. Cijfers over de periode 1907-1913 in Duitsland laten een ledengroei zien van bijna 2,27 naar bijna 3,o miljoen. Niettemin steeg gelijkertijd het aantal leden van gele bonden van 59 duizend naar 280 duizend. Was het percentage gele bonden in 1907: 2,6, in 1913 was dat gestegen naar 8,1. De verwantschap met de linkse, niet christelijke politieke partijen hielden voor groepen werkenden de ‘rode’ bonden op een afstand. Een band waartegen ‘kerk’ en ondernemers gretig voor waarschuwden. Bijvoorbeeld in Zweden was de aansluiting van de landelijke vakorganisatie bij de Sociaal Democratische Partij in 1899 voor een groep ‘anti-socialisten’ een reden zich te organiseren om die beslissing te bestrijden.
Tussen de twee wereldoorlogen
Zoals over de voorgaande periode selecteerde en bewerkte Marcel literatuur/onderzoek in verschillende landen over de jaren tussen de twee wereldoorlogen. Zo bleek in de Verenigde Staten het aantal ‘bedrijfsbonden’ na de Eerste Wereldoorlog te floreren, zo ook tijdens de crisisjaren van de twintigste eeuw. Respectievelijk in de periode 1915-1919 met 26,9 en in 1933-1938 met 54,7 procent van het totaal aantal werkers. De grote meerderheid van deze bedrijfsbonden was opgericht en gefinancierd door het management, terwijl de contributies lager waren dan bij de reguliere vakbonden. In het hervormingsprogramma ter bestrijding van de sociaaleconomische crisis – New Deal, 1933-1945 – werden de bedrijfsbonden bij wet verboden.
Sprekend is de vermelding dat in Duitsland de bedrijfsbonden in 1933-1934 werden ingelijfd in de nationaalsocialistische vakorganisatie Arbeidsfront. In India (Britse kolon1e) vormde zich bij Tata Steel, na een massale staking in 1928, een bedrijfsbond die ‘class harmony’ predikte. In Japan domineerden gedurende de jaren twintig gele bonden – ‘verzoeningsbonden’ – de agrarische sector. Ze waren met steun van de ‘landlords’ een antwoord op de bonden van boeren die strijd voerden tegen die pachtende grondbezitters.
In Sjanghai, China, is in de jaren rond 1927 sprake van een ‘onzuivere’ gele bond. Namelijk zowel gecontroleerd door de staat als door de georganiseerde misdaad. In het algemeen waren in Sjanghai de bonden beperkt in hun activiteiten: omvang werkterrein, gedwongen lidmaatschap en stakingsverbod. Niettemin vonden wilde stakingen plaats waardoor vanaf 1928 het aantal bonden daalde van 429 naar 119 in 1935, aantal leden van ruim 297.000 naar ruim 65.000. Ook in Italië stonden ‘gele bonden’ onder controle van de staat, hier de fascistische staat. In Spanje, met name in Barcelona en omgeving, functioneerden vanaf 1919 ‘vrije bonden’ die samenwerkten met ondernemers tegen een gemeenschappelijke vijand: de anarcho-syndicalistische confederatie.
Na 1950
De derde periode zet Marcel na 1950 in. Dat zal te maken hebben met het verbod van gele bonden in 1949 door de ILO dat onder meer uitsloot dat ondernemers een bond oprichtten of financierden. Hoewel in 1951 aangenomen door 168 landen, bleek het vaak een ‘cosmetisch’ verbod. In heel wat landen bleven gele bonden bestaan of opgericht met steun van ondernemers. In de Verenigde Staten ging het in 1983 om 3 procent van de vakbondsleden, aantal: 479.000. In Frankrijk verwierven de gele bonden een positie in de automobielindustrie, bijvoorbeeld in 1959 met de fusie van verschillende kleine organisaties onder invloed van extreem rechts (0nder andere bij Citroën en Peugeot). In Indonesië bood wetgeving over vakorganisatie, in 2000, ruime mogelijkheden voor de oprichting van gele bonden door ondernemers.
In het jaar 2010 publiceerde de ILO een rapport over de Frans sprekende delen van Afrika, waar ondernemers in samenwerking met de staat onder de noemer van ‘pluralisme’ gele bonden stimuleerden. In Polen bestonden gele bonden in de jaren negentig van de vorige eeuw. In 2007 was de schatting dat het 4 procent betrof van het totaal aantal vakbonden; overwegend in de bouwvak, supermarktconcerns en scheepvaartbedrijven. Een wet die 1 januari 2019 inging, maakte de vorming van gele bonden moeilijk, maar niet onmogelijk. In bedrijven waar minder dan 5 procent van de werkers lid waren van een reguliere bond is een gele bond toegestaan.
In Latijns-Amerika vormen Mexico en Costa Rico het middelpunt van de gele bonden. In Mexico sprak sinds 1931 het management van een multinational bewust over een ‘witte’ bond om het ‘gele’ te maskeren. In Costa Rico vestigen zich gele bonden na de burgeroorlog van 1948. Begonnen in bananenplantages steeg in de jaren 1954-1960 het aantal van 109 naar 220, om in de volgende jaren op te lopen tot 360. Overigens, er kwamen regelmatig stakingen voor. Uitgangspunt is dat management en ‘arbeid’ in onafhankelijkheid bijdragen aan het succes van de onderneming. Ook financieel via contributies. Een commissie van de directies bepaalt de financiële steun aan de gezinnen van de werkers, bijvoorbeeld voor leningen, recreatie, onderwijs, gezondheidszorg en woning.
Aanzet analyse
Ondanks wettelijke verboden zijn gele bonden een wereldwijde ’tegenhanger’ van de onafhankelijke vakbeweging – met een geschiedenis van bijna twee eeuwen – in de minderheid en meestal tijdelijk Globaal zijn twee voorwaarden van hun ontstaan en overleving te onderscheiden: een zwakke reguliere vakorganisatie en grote ondernemingen. De laatste vooral bij ingrijpende, technologische vernieuwingen.
Gele bonden tonen kritiek noch verzet ten opzichte van de ondernemer. Ze floreren wanneer hun tegenhanger, ondanks bijvoorbeeld stakingen, geen verbeteringen weet te bereiken op de traditionele terreinen van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. Daar ligt dan ook hun aantrekkingskracht voor de ondernemer: sociale rust, gecontroleerde bedrijfsvoering, beheerste loonontwikkeling, in het algemeen gunstig voor de arbeidsproductiviteit. Zoals gezegd kan de ondernemer, ‘verlokkend’, daar het één en ander tegenover stellen. Een ‘investering’ die loont: werkzekerheid, scholing, bonussen, bedrijfswoning, gunsten voor het gezin (onderwijs, gezondheidszorg, recreatie). Voordelen die beslissend kunnen zijn, zij het in een afhankelijke bond, ook financieel. Stakingen worden afgewezen, maar zouden niet gefinancierd kunnen worden. Ondanks dat gele bonden voor ondernemers aantrekkelijk en rustgevend zijn, is er ook heel wat argwaan. Georganiseerde loonafhankelijken zijn een potentieel gevaar. Zeker wanneer regeringen hun bestaan (wettelijk) erkennen en faciliteren. Openlijke afwijzing kan negatief uitvallen. En niet te vergeten contact en overleg met een gele bond en zijn vertegenwoordigers vragen tijd en dus geld.
In een afsluitende pagina van het artikel kwam kort een vakbondspraktijk ter sprake die zich ’tussen’ de gele en onafhankelijke bond beweegt. Zonder te verwijzen naar de Nederlandse NVV, FNV en CNV ging het om de geschiedenis en actualiteit van een coöperatieve vakbeweging. Een samenwerking met de ondernemers zonder samen te vloeien, aangeduid als een ‘hybride’ vakbeweging. Gezien vanuit de ondernemers niet zo duur en kwetsbaar als een gele bond en niet per definitie een uitgesproken tegenstander. Een vakbeweging die een aandeel verwacht, en zelfs kan opeisen van de sociaaleconomische groei en rekent op politieke concessies of deze kan afdwingen. Wat Nederland betreft, deelname aan ’tripartite’ structuren, dus met ondernemers en staat, coöperatief en relatief autonoom. Een verhouding in de Nederlandse vakbondsgeschiedenis die meer gekenmerkt is door samenwerking dan door autonomie. Een breuk in die verhouding zal de komst van gele bonden doen toenemen.
(1) Marcel van der Linden, Sweet and Subversive Stuff: An Exploratory Survey of Yellow Unions, in: Historical Studies in Industrial Relations, no 43, 2022, pp. 25-53 -. doi.org
(2) Commentaar 519
Reacties (0)
Voeg nieuwe reactie toe
Wij tolereren geen: racisme, seksisme, transfobie, antisemitisme, ableisme enz.